Analyseer je maakproces

(en werk beter samen)

Auteur: Floor Roos | Beeld: Martijn Houtkamp Analyse van het maakproces van Stefan Jansen

Vreselijk irritant vond ik het, als ik met vo-leerlingen een jaar lang bezig was geweest met decors en kostuums voor de musical en de regisseur tijdens de laatste repetitieweek onderdelen ineens afschoot of veranderde. Uiteraard accepteerde ik zijn professionele eindoordeel, maar veel liever was ik eerder in het proces tot meer afstemming met hem gekomen.

Jaar op jaar ging dit mis. Ondanks onze pogingen tot eerdere momenten van overleg. Totdat ik me bewust werd van de verschillende fasen die we al werkend – parallel – doorliepen, en hoe we deze beter op elkaar konden afstemmen.

Fasenmodellen
Er bestaan verschillende modellen om een creatief proces onder de loep te nemen. Graag neem ik je mee door het fasenmodel. Een klassieker die zijn oorsprong vindt bij Graham Wallas in 1926 en vanaf die tijd aangevuld is door verschillende onderzoekers. Voor dit artikel gebruik ik het Dynamisch maakmodel van Nirav Christophe (2006), waarin hij 11 fasen uit de creativiteitsliteratuur laat samenkomen. Met deze fasen kun je een eigen model bouwen.

Vaak start een proces met een sensatiefase (Pope, 2005). Je voelt iets borrelen. Vervolgens realiseer je: hier moet ik iets mee – de zogenoemde realisatiefase (Edwards, 1986). Dan volgt de preparatiefase (Wallas, 1926): je bent bewust bezig met een bepaald thema, treft in brede zin voorbereidingen. Denk bijvoorbeeld aan het huren van een oefenruimte. In de saturatiefase (Edwards, 1986) draait het om het verzamelen van materiaal. Beeldmateriaal printen, interviews afnemen, samples downloaden … Alles om letterlijk aan de slag te kunnen gaan.

In veel processen is er ook een frustratiefase (Vanosmael & De Bruyn, 1990): een moment waarop een maker vastloopt of er iets tegenzit.
De incubatiefase (Wallas, 1926) is het onbewuste denkproces over het thema. Vaak nemen kunstenaars opzettelijk even afstand van het proces, gaan even sporten, douchen, een avondje uit. Onbewust meandert het idee wel voort in hun hoofd. De intuïtiefase (Policastro, 1995) laat je aanvoelen, zonder dat je precies weet waarom, welke kant je met je ontwerp op wilt. In de illuminatiefase (Wallas, 1926) is er de flits van een inzicht. In de evaluatiefase (Czikszentmihalyi, 1996) kies je welk idee je verder gaat uitproberen. Om vervolgens in de verificatiefase (Wallas, 1926) aan de slag te gaan met de uitwerking van het idee. In de acceleratiefase (Duyns & Christophe, in Christophe, 2006) komt er een versnelling op gang; de deadline is in zicht en er worden snel knopen doorgehakt. In deze fase moet, in het geval van een samenwerking, iedereen aan boord zijn.

Samen accelereren
De bovengenoemde fasen zijn niet-lineair. Sommige fasen zitten sowieso niet in jouw proces, andere komen herhaaldelijk terug, de ene fase duurt lang en de andere kort. Dit alles zorgt voor een wisselend model bij verschillende personen en processen. Mooi is wel dat je door de processen bloot te leggen, ook samenwerkingen kunt analyseren. Loopt het spaak omdat jij in een andere fase zit dan ik? Indien nodig kun je hierop vervolgens sturen: welke interventie kunnen we doen om dat knelpunt te omzeilen?

Mijn collega en ik kwamen erachter dat we de acceleratiefase niet gelijktijdig doorliepen. Wanneer de decor- en kostuumploeg hun deadline had gehaald en de acceleratiefase al had doorlopen, startte die van de spelers en de regisseur. Een oplossing bleek uitleg over de acceleratiefase aan leerlingen, uitspreken van verwachtingen over inzet en mentaliteit tijdens die fase en een inhoudelijke programma-aanpassing bij de kostuum- en decorploeg, zodat de laatste week voor hen een extra acceleratiefase werd.

Aan de slag
Klaar met de theorie. Nu aan de slag: kies een maakproces van jezelf dat al voorbij is. Schrijf uitvoerig op wat je gedaan hebt. Pak een groot stuk papier en deel deze beschrijving op in blokken van fasen. Lange blokken, korte blokken, blokken die steeds terugkomen … Wat valt op?

Interesse in maakprocessen van verschillende makers? Luister naar de volgende podcasts:
De Octopus van Witte Rook met Nele Brökelmann
Ervaring voor beginners van Comedytrain met Theo Maassen

Bronnen

Christophe, N. (2006). De dynamiek van een creatief maakmodel. Interne publicatie. Lectoraat Theatrale Maakprocessen, Faculteit Theater, HKU.

Czikszentmihalyi, M. (1996). Creativiteit. Over ‘flow’, schepping en ontdekking. Boom.

Edwards, B. (1986). Drawing on the artist within. Fontana/Collins.

Policastro, E. (1995). Creative intuition: An integrative review. Creativity Research Journal, 8 (2), 99-113.

Pope, R. (2005). Creativity. Theory, history, practice. Routledge.

Vanosmael, P., & Bruyn, R. de. (1990). Handboek voor creatief denken. DNB/Pelckmans.

Wallas, G. (1926). The art of thought. Jonathan Cape Ltd.

Cover #6

Radically Mine! 2024 Winnend object juryprijs Leerlingenwerk vso De Berkenschutse (Heeze) Van Abbemuseum Foto Damion Thakoer (fragment)