April is Autism Acceptance Month. Een maand waarin neurodiversiteit gevierd wordt en de nadruk ligt op autisme als een natuurlijke variatie van de hersenen in plaats van een stoornis. Daarbij wordt er uitgegaan van het social model of disability. Volgens dit model ontstaan beperkingen in interactie met een omgeving die geen rekening houdt met de verschillende behoeften van mensen met autisme, omdat zij de uitzondering zijn en niet de norm. In andere woorden: de persoon heeft geen beperking, maar de maatschappij is beperkt, omdat die geen ruimte kan maken voor de persoon. De exacte cijfers verschillen per bron, maar (de diagnose) autisme komt bij circa 1% van de bevolking voor en circa 5% van mensen vertoont ‘autistisch gedrag’.
Sinds vijf jaar weet ik dat ik autisme heb (zelfdiagnose). Ik voel me daarom geroepen na te denken over welke drempels ik heb ervaren – en nog steeds ervaar – als leerling in danslessen. Het eerste wat me te binnen schiet is dat ik nu beter begrijp waarom ik niet langer wekelijks deelneem aan danslessen. Niet omdat ik lui ben, maar omdat ik daar overprikkeld van raak. De muziek staat vaak te hard, de vloer is zelden schoon, de ruimte stinkt meestal naar zweet en de tl-lichten zijn te fel en maken geluid. Daarnaast heb ik bij drop-in lessen voor volwassenen elke week andere mensen om me heen. Aan het einde van een werkdag heb ik er gewoon de fut niet meer voor om met al deze prikkels te dealen. Bovendien woon ik zo afgelegen dat ik met de auto of het ov moet reizen om bij een dansstudio te komen (nog meer prikkels). Dus ga ik niet.
Toen ik dans studeerde in Californië waren veel van deze drempels er niet: de muziek werd bij elke dansles verzorgd door een pianist of percussionist, de studio’s hadden daglicht, vanwege het warme klimaat stonden de ramen meestal open en elke les had ik dezelfde medeleerlingen. Bovendien vonden de lessen ‘s ochtend plaats en het was slechts vijf minuten lopen van mijn studentenkamer naar de dansstudio. Dat was voor mij allemaal ideaal! Toch raakte ik ook in die lessen vaak gefrustreerd, afhankelijk van wie er les gaf, en ben ik weleens boos de les uit gelopen. Zo noemde een docent moderne dans elke type sprong een ‘jump’, terwijl er bij ballet allerlei benamingen zijn voor verschillende sprongen. Door haar gebrek aan eloquentie raakte mijn brein gruwelijk in de war. De verbale duidelijkheid die ik nodig had kreeg ik zelden. We moesten vooral kijken en nadoen en niet te veel vragen stellen. Dat werkte niet voor mij.
Jarenlang ben ik bijzonder kritisch geweest op verschillende dansdocenten, omdat ik me bij hen niet gezien, gehoord en gesteund voelde. Nu ik wat ouder ben en weet dat ik autisme heb, ben ik milder geworden. Ik ben gaan beseffen dat wat niet werkte voor mij, waarschijnlijk wel werkte voor veel andere leerlingen. Mijn docenten wisten waarschijnlijk ook niet wat ze met me aan moesten. Want naast dat ik zelf niet wist dat ik autisme had, was er twintig jaar geleden nog erg weinig bekend over autisme bij vrouwen, of over autisme in combinatie met hoogbegaafdheid. Als ik zelf niet wist wat ik nodig had en het niet kon verwoorden, mocht ik er dan toch van uitgaan dat mijn docenten het wel wisten? Ik denk dat dat een onrealistische verwachting was. Nu ik zelf volwassen ben snap ik dat ook (dans)docenten niet alle antwoorden hebben en zelf nog steeds lerende zijn.
Wil je meer weten over het geven van danslessen aan meisjes met autisme? Lees dan mijn artikel over dit onderwerp op Dansdocent.nu. Hierin leg ik uit welke 5 drempels ik heb ervaren en hoe jij als dansdocent leerlingen zoals mij beter kunt begeleiden.