Het is eind november 2003. In de Tweede Kamer luisteren we naar het commissiedebat over Meer dan de som, de beleidsbrief cultuur van staatssecretaris Van der Laan. Jan Rijpstra (VVD) is aan het woord. Hij vraagt zich af ‘waar wij in Nederland onze geschiedenis vertellen?’ We vragen mensen in te burgeren, terwijl ze niets van de geschiedenis van ons land weten, betoogt hij in navolging van Paul Scheffer. Rijpstra’s vervolgvraag is ‘of er in Nederland geen nationaal geschiedenismuseum moet komen’.
Het lijkt een terloopse opmerking, het debat gaat over andere onderwerpen verder. Van der Laan gaat niet op Rijpstra’s vraag in. Die houdt hardnekkig vast; zijn vraag komt een jaar later terug bij de Cultuurnota 2005-2008. Het gaat hem nu om het grote belang van ‘onze nationale identiteit’. ‘Kinderen moeten leren wat onze geschiedenis is en moeten die ook kunnen zien.’ Een nationaal historisch museum vindt hij hard nodig.
Ook nu krijgt hij geen antwoord. Dat geeft de staatssecretaris pas tijdens het Kamerdebat over de OCW-begroting-2005. Ze houdt wat af met haar voorstel ‘een nationaal historisch museum, eventueel virtueel, in een museale strategie vorm te geven.’ Mei 2006 zetten fractievoorzitters Marijnissen (SP) en Verhagen (CDA) er druk op in een brief aan Trouw. Onze gemeenschappelijke identiteit is door toenemende individualisering en door mensen met een andere culturele achtergrond verloren geraakt. Een nationaal museum bevordert actief burgerschap. Die brief snijdt hout! Minister Plasterk kiest in 2007 voor vestiging in Arnhem en de stichting Nationaal Historisch Museum kan aan het werk. Een periode van bestuurlijk geharrewar over plek en inhoud volgt, tot staatssecretaris Zijlstra – bezuinigingen – de nieuwbouw ervan schrapt. De stichting stopt haar activiteiten op 31 december 2011.
Ruim tien jaar nadien zegt het kabinet Rutte-IV meer aandacht te willen geven aan onze gezamenlijke geschiedenis. Verrassend genoeg: het wil een Nationaal Historisch Museum. Dit terwijl het merendeel van het Nederlands erfgoed al in musea is ondergebracht. Opnieuw maakten de fractieleiders van CDA en SP er politiek werk van. Omdat er ‘behoefte is aan meer verbinding, meer samenleving en minder polarisatie’ en omdat ‘het ontdekken, ervaren en leren van onze gezamenlijke geschiedenis bijdraagt aan een samenleving met meer begrip en onderlinge samenhang’.
Over de voortgang schreef staatssecretaris Uslu onlangs een Kamerbrief. Uit haar verkennende gesprekken blijkt dat jongeren geschiedenis niet zozeer in instituties als musea zoeken, maar die vinden in familiegeschiedenissen of hun leefomgeving. De beleving van historische verhalen staat voor hen centraal, en dat kan op veel manieren.
Mijn advies is om daar dan voor te kiezen en te zorgen voor ‘digitale toegang tot alle denkbare historische bronnen’. Niet zozeer om het nationaal bewustzijn of de nationale identiteit te voeden – die bestaat immers niet – maar om historisch besef te ontwikkelen.
Staatssecretaris Uslu zegt nog vele gesprekken te zullen voeren. In de zomer van 2023 informeert ze de Kamer weer. Ik wacht in spanning af!