(Over rafels en randen.)
‘Ja!..nee…goed hoor! Naar omstandigheden dan hè. Het is hier wel best stil. Zó heb ik Amsterdam eigenlijk nog nooit gezien. Maar hé, niets om over te zeuren, ik zit er warmpjes bij. Bovendien ruikt het hier een keer niet naar wiet en wafels. Óók wel eens fijn toch?’
Ik hoor even niets anders dan niks aan de andere kant. Er wordt nagedacht over wat onmogelijk kan ontbreken aan een willekeurige opsomming van mij hoor je niet klagen tijdens de coronacrisis’.
Hij gaat verder: ‘Ik heb natuurlijk een vast contract, een auto, een nieuwe vloer die ik tijdens de eerste golf heb gelegd en een instrument uit Turkije met wel vierentwintig snaren dat ik online heb gekocht. Dus..ja..nee..goed!’ Hij brabbelt nog wat over cijfers en grafieken uit de krant van gisteren en hangt dan op. Drie minuten later trilt mijn telefoon: ‘Hoor mij nou praten! Ik heb eigenlijk helemaal niet gevraagd hoe het met jou gaat. Hoe is het daar in die rafelrand?’ Met ‘rafelrand’ probeert hij wel vaker op ludieke wijze mijn geografische positie op de kaart van Nederland te illustreren, even vergetend dat hij zélf in de Randstad woont.
Rafelranden dus. Ik houd van rafelranden. Omdat je er je vinger niet goed achter krijgt. Omdat rafels ruimte laten om na te denken over hoe het ooit was of zal zijn. Omdat er ruimte is voor verbeelding.
In de rafelrand waar ik woon, is er plek genoeg voor verbeelding; ik heb hem afgelopen maanden volledig verkend. Los van het feit dat ik nu veel meer weet – Zilverberken zijn vroeg oud, maar ook vroeg dood, Raaigras is niet echt een tolerante plant en er bestaan mensen die géén oogcontact maken op een wandelpad van twee meter breed– heb ik veel tijd gehad om na te denken over toen, nu en ooit; tijd om te mijmeren.
Verbeelding is een rafelig gebied op zichzelf want binnen de randen en rafels die we kennen, vindt ze altijd haar weg naar een nieuwe ruimte. Alhoewel, er zijn afscheidingen en grenzen die soms moeilijk te ontkennen of te overbruggen zijn; je loopt er altijd weer tegenaan. Zoals met taal of de randen van je hoofd – het mens zijn. We kennen ‘ons’ allemaal, maar ook weer niet. Onder de streep ben ik ‘ik’ en jij ‘jij’.
Tóch zie ik hem zitten. In Amsterdam. Op zijn nieuwe vloer. Bijtend op zijn lip met in zijn armen een onmogelijk snaarinstrument uit een ver mediterraan land waar hij de taal niet van spreekt. Verbeelding geeft mij soms het gevoel heel even dichter bij de ander te komen en deze beter te verstaan. Om uit de ‘wierookzone’ te komen: het is als lachen om dezelfde grap met iemand die aan de andere kant van de wereld woont. Want hóe is het mogelijk dat iemand zó anders dan ik (of dus niet?), iemand die andere klanken beluistert en een andere horizon verkent – hetzelfde ziet? Verbeelding overbrugt dus grenzen en zonder dát valt er ook maar weinig te lachen!
Is verbeelding dan mogelijk de lijm aan de randjes? De verbinder tussen losse onderdelen? Iets waar we nu meer dan ooit behoefte aan hebben? Componist Merlijn Twaalfhoven vertelde een tijdje terug over een sprong in de verbeelding als nieuwe ontmoetingsplek. Een plek waar we als samenleving elkaar weer kunnen vinden. Verbeelding als kracht om de samenleving te vitaliseren. Ik weet nog niet hoe, maar het lijkt mij een spannend wandelpad in een nieuwe rafelrand.
Jeroen Nissen, 2021