Onze koning las op Prinsjesdag de troonrede voor. Niet dat hij dan uit eigen werk citeert; de troonrede wordt immers samengesteld uit teksten die de ministeries aanleveren. De premier, Rutte in dit geval, zorgt voor een samenhangend verhaal met een logische lijn. De ministerraad stelt daarna dat verhaal vast. Zo is dit in de Grondwet verankerd (art. 65) als ‘een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid’.
Geen woord in deze troonrede over kunst, cultuur of cultuuronderwijs. Wel over stimuleringsmaatregelen voor kansengelijkheid in het onderwijs en over de aandacht van scholen voor de sociale en emotionele gevolgen van de coronaperiode voor leerlingen. Dat cultuuronderwijs daarin een positieve rol kan spelen is evident, zoals ook LKCA, het landelijke kennisinstituut voor cultuureducatie, laat zien. Maar de koning las daar niets over voor.
Blijkbaar dringen de (demissionaire) ministers Slob en Van Engelshoven er niet zo op aan dat de koning het in zijn troonrede over cultuuronderwijsbeleid heeft. Of ze overtuigen de ministerraad onvoldoende van het grote maatschappelijke belang van kunst en cultuur in het onderwijs. Opvallend is dat collegaministers dat wel voor elkaar kregen, zoals Hedy d’Ancona (1992), Jo Ritzen en Aad Nuis (1994, 1996), Loek Hermans en Rick van der Ploeg (1998), Jet Bussemaker en Halbe Zijlstra (2016). In 2018 slaagde minister Van Engelshoven er overigens wel in: de troonrede noemde toen de prestatiebox die mogelijk maakt ‘dat alle kinderen tijdens hun schooltijd een museum bezoeken’.
Al bijna een jaar is het onderwijsbeleid vanwege de demissionaire status van de regering bevroren door de Tweede Kamer. Ik merk het aan mijn mailbox, waarin ik bijna geen enkel overheidsdocument meer krijg dat met onderwijsinhoud te maken heeft. En geen van beide ministers heeft blijkbaar voldoende druk op de Kamer uitgeoefend om alsjeblieft verder te mogen gaan. Zo blijft ook curriculum.nu liggen en worden er geen nieuwe kerndoelen geformuleerd.
Desondanks gaat OCW wel verder met de bijstelling van de examenprogramma’s van ‘enkele urgente’ vakken: ‘Nederlands, wiskunde, de moderne vreemde talen, maatschappijleer en het bètacurriculum’. Maar niet met de kunstvakken of geschiedenis…
Hoe kan je dan tot ‘een gemeenschappelijke architectuur voor de examenprogramma’s’ en tot onderlinge samenhang, afstemming en vakomvang in het curriculum komen als examenvakken, zoals de kunstvakken, ontbreken? Dat vraagt nadrukkelijk om een gezamenlijke bottom-up-aanpak van de kunstvakverenigingen en de lerarenopleidingen.