Meester van het digibord
Auteur: liesbeth kleuver | Beeld: leerling groep 7/8 van de Hilversumse schoolvereniging
Meester van het digibord
Auteur: liesbeth kleuver | Beeld: leerling groep 7/8 van de Hilversumse schoolvereniging
Bevoegde groepsleerkrachten moeten met subsidie nu al jaren bijgeschoold worden om cultuureducatie – één of meer kunstvakken – met kwaliteit te gaan geven. Dat terwijl portfolio-eisen door pabostudenten als zwaar worden ervaren, omdat ‘overenthousiaste vakdocenten, vanuit een soort vakfetisjme, eis op eis stapelen’ (Merel Vroon, zij-instromer pabo, Volkskrant 1-2-2020). Wat biedt een pabo: een basis van kennis of van kunnen?
In de kelder van de school vinden de cultuurcoördinator en ik, ingehuurd als consulent beeldend met CMK-geld, enkele stoffige overblijfselen van wat ooit een rijke cultuur van beeldende vorming moet zijn geweest: diverse soorten ingedroogde verf, kwasten, kleirollers, drukinkt en drukpers, muf ruikende textiel en wol en als klap op de vuurpijl een complete pottenbakkersoven. Vergeten dat het er ligt, vergeten hoe te gebruiken. Het is niet de eerste school waar ik dit tegenkom.
Soms is de kelder een zolder of een overwoekerd magazijn, maar overal kom ik leerkrachten tegen die zich niet competent genoeg voelen om een klei- of schilderles te geven? Muziek, dans? Gaat met het digibord: meezing- en dansfilmpjes waarin enthousiaste docenten die geen echt contact hebben met de kinderen, voortdurend roepen:’ Goed zo!’ Drama? Eh … de eindmusical, toch?’
Op al deze scholen lopen bevoegde leerkrachten rond die, dat wordt getoetst, prima uit de voeten kunnen met rekenen, lezen, taal en schrijven. Waarom blijven die kunstvakken toch zo achter?
Onvoldoende vooropleiding
Op de pabo worden inderdaad behoorlijk eisen gesteld aan kunstzinnige oriëntatie, merkte ik twee jaar terug als invaller daar. In de kennisbases mis ik niets, maar het tempo waarin studenten zich die eigen moeten maken ligt heel hoog. Het portfolio bestaat uit drie delen: theorie, eigen vaardigheid en lesverslagen. Als ik mij beperk tot mijn eigen vak dan viel me het volgende op. Wat 25 jaar geleden telde als de theoretische lesstof beeldend voor vier jaar onderwijs zag ik samengevat in één studieboek (Beeldonderwijs en didactiek), dat in het eerste semester door studenten werd afgevinkt (en nooit meer ingekeken) met een meerkeuze tentamen van 50 vragen.
In verslagen van de studieperiodes daarna kwam ik de ‘nieuwere’ items tegen: visies op cultuuronderwijs, leertheorieën, het belang van 21ste-eeuwse vaardigheden waaronder creatief denken en problemen oplossen, adaptief onderwijs en de verbinding tussen diverse vak- en vormingsgebieden. Maar waar de eisen voor theoretische kennis verzwaard lijken, zijn die voor eigen vaardigheden minimaal geworden en zo weinig specifiek geformuleerd (enkele vlakke en ruimtelijke werkstukken) dat vrijwel elk knutselwerkje voldoet. De mappen en dozen vol eigen werk in velerlei technieken zijn verdwenen.
Het lijkt erop dat men uitgaat van studenten die in het voortgezet onderwijs voldoende beeldende vormgeving hebben gehad om nu de vaardigheid daarin bijna over te kunnen slaan. Maar studenten komen met heel verschillende kunstzinnige bagage binnen en- in tegenstelling tot rekenen en taal – die beide vooraf getoetst worden, kun je niet zomaar uitgaan van voldoende vooropleiding. Voor hun lessen zoeken studenten niet in methodes voor beeldende vorming, maar kiezen ze op Pinterest iets dat er leuk uitziet met niet al te ingewikkelde technieken (knippen, plakken, kleuren). Daarbij ontbreekt, ondanks het basisboek, ieder inzicht in doelen en leerlijnen. De feedback hierop van praktijkdocenten is minimaal.
Begeleiders van zelfstudie
Pabodocenten zijn begeleiders van zelfstudie geworden. Het aantal contacturen is zo’n tien lessen per jaar in de eerste twee leerjaren voor voltijdstudenten en voor deeltijdstudenten zo’n zeven lessen in de gehele studie. En digistudenten kunnen alleen op speciale dagen inschrijven voor lessen op het instituut. Een docent kan boeken en teksten opgeven als studiemateriaal, maar deze nauwelijks toegankelijk maken met uitleg of voorbeelden. Als je als student geen of weinig praktijkervaring hebt, mis je de kapstok om de theorie aan op te hangen; dan begrijp je het niet echt. Dat zie je in de verslagen terug. De tijd om zelf mooie voorbeeldlessen te geven en studenten onder begeleiding te laten werken aan eigen vaardigheid is beperkt. Dat is heel jammer, want goed voorbeeld doet goed volgen.
Beperkingen digimiddelen
Het aantal contacturen is weliswaar veel kleiner dan vroeger, maar voor de ondersteuning bij zelfstudie zijn er nu digitale middelen. En studeren op afstand maakt de pabo toegankelijker, wat hard nodig is in deze tijd van lerarentekorten. Natuurlijk is het mogelijk om kennis over te dragen met online-colleges, instructievideo’s en PowerPoint, maar die hebben ook beperkingen. Ze kunnen studenten niet voorbereiden op groepsdynamiek en leren organiseren in de klaspraktijk, terwijl aan deze punten juist bij kunstvakken hoge eisen worden gesteld.
Hapklaar
De filmpjes die via de pabo worden verspreid hebben nog een ander nadeel: ze kunnen studenten doen geloven dat deze middelen een echte docent kunnen vervangen. En er zijn steeds meer digitale methodes die hier handig op in spelen; wat de docent zelf beeldend niet in huis heeft of waar geen tijd meer voor is om voor te bereiden, wordt door een vakdocent overgenomen. In instructiefilmpjes van 5 minuten wordt een thema, de bijbehorende kunstvoorbeelden en een techniek voor kinderen en leerkracht hapklaar gemaakt. Kunstbeschouwing wordt gegeven in antwoorden, niet in vragen. Dergelijke filmpjes leiden tot eenduidige interpretaties, niet tot eigenheid en cultureel zelfbewustzijn. En het risico van de perfecte ‘zo doe je dat’ filmpjes is, dat het de creativiteit eerder remt dan stimuleert. Een goede docent die een techniek voordoet, laat ook het proces zien van proberen, fouten maken, een andere weg zoeken. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor beeldend. Met een digibord kun je wel meezingen en dansen, maar dat bord luistert en kijkt niet, en geeft geen persoonlijke feedback.
Digitale instructie leidt tot waarneembaar minder goede resultaten dan een interactieve, door leerkracht gestuurde instructie waarbij digitale middelen natuurlijk aanvullend (graag zelfs!) gebruikt kunnen worden. Als iets duidelijk werd in de coronacrisis is het dat digitale middelen zowel onmisbaar als onvoldoende zijn voor goed onderwijs. Het is de vraag of studenten die zelf digitaal les hebben gekregen zich voldoende bewust zijn van deze paradox.
Bekwaam genoeg?
Net afgestudeerde leerkrachten hoeven nog niet alles te kunnen. Je groeit in de praktijk. Het is de bedoeling dat studenten na de pabo een onderzoekende houding hebben, dat ze zin hebben om een vak te geven, dat ze weten waar je informatie kunt vinden, dat ze experimenteren en doorzetten. En dat doorleren gebeurt dus in schoolteams waar ondanks overvolle agenda’s tijd gemaakt wordt voor kunstonderwijs, dankzij de extra overheidssubsidies.
Waar ik mij over verbaas, is dat ik in mijn op maat gemaakte trainingen basiskennis moet aanbieden in plaats van verdieping. Dat ik leraren bewust moet maken van het verschil tussen een methodische les en een knutsel van Pinterest. Dat er leerlijnen en doelen zijn. Dat je zelf klei en verf in je handen moet hebben gehad om kinderen echt te kunnen begeleiden. Dat leerkrachten moeten leren waar welk materiaal en gereedschap besteld moet worden en hoeveel. Dat een goede organisatie noodzakelijk is als je met veel of ‘vieze’ materialen werkt. En dat een kind dat na vijf minuten klaar is, niet lui is, maar hulp nodig heeft bij het ontwikkelen van een onderzoekende houding.
Vakfetisjisten
Ik heb respect voor die schoolteams die, ondanks de werkdruk en dankzij de subsidieregelingen, investeren in kunstvakken. Maar ik vraag me af: is het onderwijsprogramma op de pabo niet zo breed en zwaar geworden dat er te snel, op wankel fundament, wordt gebouwd? Kunnen we, nu het basisonderwijs steeds complexer wordt, de kunstvakken laten bij leerkrachten die, afhankelijk van kant-en-klaar digitaal materiaal, de essentie van kunstonderwijs missen, of moeten we deze lessen overlaten aan de ‘vakfetisjisten’?