Poëzie in de klas
Auteur: Kila van der Starre | Beeld: Jan Peter Muilwijk, Sneeuwklokjes (2003). 57×38 potlood, aquarel en gouache op papier
Gedichten bespreken in de klas, hoe pak je dat aan? Kila van der Starre verzorgt jarenlang poëzieworkshops op scholen en merkte dat er veel vraag is naar handvatten voor poëzieonderwijs. Welke gedichten kies je? Hoe breng je een gesprek op gang? Welke vragen stel je? Hoe houd je leerlingen geboeid?
Voor Kunstzone zet ze vier tips op een rij, die ze baseert op een titelloos gedicht van Tjitske Jansen dat begint met ‘Mevrouw Julia doet de ramen open’ en dat ze vaak gebruikt tijdens workshops. Het is een van de gedichten die ze samen met Babette Zijlstra selecteerde voor het poëzie-doe-boek woorden temmen. 24 uur in het licht van Kila&Babsie (2017), dat volop wordt gebruikt op middelbare scholen, in lerarenopleidingen en in de vrije tijd.
Mevrouw Julia doet de ramen open
en ze weet geen woord voor de lucht die haar wangen aanraakt
en de zon heeft de kleur van honing
en ze weet
vandaag gaat het gebeuren
en ze denkt
maar eerst blijf ik nog even staan
Tjitske Jansen, uit: Het moest maar eens gaan sneeuwen (2003)
Stel vragen over het gedicht
‘Toegang’ vinden tot een gedicht dat in eerste instantie als ‘gesloten’ wordt ervaren, is voor veel poëzielezers een van de eerste uitdagingen. Vragen stellen kan hierbij helpen. Wie zou mevrouw Julia zijn? Hoe oud is ze? Wie kent er een Julia? Doet mevrouw Julia je denken aan die persoon? Waarom (niet)? Wat is de ‘de kleur van honing’ precies? Wat gaat er vandaag gebeuren?
Wat betekent het gedicht voor jou?
E.D. Hirsch noemt wat een gedicht voor iemand op een bepaald moment betekent de significance van een gedicht. Dit is volgens hem iets anders dan de meaning; de universele en vastliggende betekenis van een gedicht. Het is natuurlijk de vraag of de meaning van een gedicht wel echt bestaat (is niet iedere meaning eigenlijk significance?), maar Hirschs onderscheid is heel nuttig om na te denken over waar we eigenlijk naar op zoek zijn als we poëzie collectief interpreteren in de klas. Leerlingen vinden het interessant als hun significance van een gedicht blijkt af te wijken van dat van hun klasgenoot. Taal is in essentie ambigu en daar maken dichters dankbaar gebruik van. Daardoor kan het zijn dat Tjitske Jansens gedicht voor jou iets anders betekent dan voor jou.
Pas echt interessant wordt het als we die verschillende reacties inzetten om in detail het desbetreffende gedicht te herlezen en analyseren. Tijdens de gesprekken die ik voerde over dit gedicht van Jansen blijkt vaak dat ongeveer de helft van de klas een oudere vrouw voor zich ziet, terwijl de andere helft beweert dat Julia niet ouder is dan dertig. Dat levert een gesprek op over de eerste twee woorden van het gedicht. ‘Mevrouw Julia’ is een opvallende combinatie; de aanspreking is formeel, maar de toevoeging van de voornaam in plaats van de achternaam zorgt voor een familiaire toon. Het feit dat het personage niet op een woord kan komen (‘en ze weet geen woord voor de lucht die haar wangen aanraakt’) kan gebruikt worden om te beargumenteren dat het om een oudere, dementerende vrouw gaat, terwijl diezelfde regel ook geïnterpreteerd kan worden als een teken dat het personage bezig is ‘in het nu’ te leven en een door mindfulness geïnspireerde millennial is.
Er blijkt ook vaak flinke onenigheid te bestaan over of de regels ‘en ze weet / vandaag gaat het gebeuren’ refereren aan iets positiefs (een bruiloft bijvoorbeeld, of de eerste dag op een nieuw kantoor), iets negatiefs (kiezen voor euthanasie), of iets ertussenin. De mooiste ideeën en argumenten passeren dan de revue, waarbij ik de leerlingen telkens vraag om (meer) argumenten aan te wijzen in het gedicht.
Gebruik poëzie in verschillende media
Uit een enquête die ik in samenwerking met Stichting Lezen en het Nederlands Letterenfonds afnam, blijkt dat Nederlandse volwassenen het vaakst in aanraking komen met poëzie in non-boekvormen. Naar poëzie luisteren tijdens bijzondere gelegenheden, poëzie tegenkomen in de openbare ruimte en poëzie ervaren via tv, radio, (glossy)tijdschriften, in het interieur en via social media komen het vaakst voor.
In mijn te verschijnen proefschrift over poëzie buiten het boek in Nederland en Vlaanderen, laat ik zien dat de materiële drager van een gedicht van invloed kan zijn op de betekenis van dat gedicht.
Het sprekende ‘ik’ in gedicht Eb van M. Vasalis lijkt op het plakkaat waarop het te lezen is aan de Koning Boudewijnpromenade in Oostende een personificatie te zijn van de zee die zich terugtrekt, terwijl de ‘ik’ in precies hetzelfde gedicht bovenaan een rouwadvertentie in de Provinciale Zeeuwse Courant op 2 juli 2009 deel lijkt te zijn van een metafoor voor de dood. Dit zijn betekenisvolle elementen van wat ik de materiële code van poëzie noem.
Praten over de materiële aspecten van poëzie kan een bruikbare kapstok zijn om over de betekenis van een gedicht te praten. Laat de klas na de eerste gesprekken bijvoorbeeld eens naar Jansens voordracht van het gedicht luisteren op de cd bij haar bundel Het moest maar eens gaan sneeuwen (2003, vanaf 2004 met cd). Op welke manier beïnvloeden haar stem, tempo en intonatie de betekenis van het gedicht? En laat eens een afbeelding zien van de poster die Stichting Plint in 2004 maakte van hetzelfde gedicht. Op welke manier beïnvloedt de illustratie van Janpeter Muilwijk de betekenis van het gedicht? Welk effect hebben de gecentreerde regels op de poster?
Ook teksten die rondom het gedicht staan, kunnen van invloed zijn op de significance ervan. In ons poëzie-doe-boek woorden temmen staat naast het gedicht de titel van Jansens debuutbundel vermeld. Sommige leerlingen dragen dat aan als argument in hun interpretatie dat mevrouw Julia weet dat het vandaag gaat sneeuwen.
Gebruik bestaande gedichten om zelf gedichten te schrijven
Creatief schrijven kan een leerzaam en door leerlingen enthousiast onthaald onderdeel van poëzieonderwijs zijn. Zelfgeschreven gedichten maken kan naadloos kan aansluiten bij het lezen van bestaande poëzie. Nadat een gedicht is besproken, is het een kleine stap naar het zelf schrijven van een gedicht met vergelijkbare elementen. Probeer bijvoorbeeld leerlingen eens een gedicht te laten maken waarin een personage zowel oud als jong kan zijn en er iets te gebeuren staat dat zowel positief als negatief kan zijn. Welke woorden gebruik je om alle mogelijkheden open te houden? Waar ga je de zinnen afbreken? Ga je bepaalde zinsdelen herhalen, net als Tjitske Jansen doet?
Schrijfopdrachten die uit meerdere creatieve stappen bestaan werken ook goed. Ga bijvoorbeeld samen op zoek naar het woord dat mevrouw Julia zoekt ‘voor de lucht die haar wangen aanraakt’. Stel dan voor om een heel nieuw, niet bestaand woord te zoeken, oftewel: een neologisme. Eerst kunnen ze vijf associaties opschrijven bij het woord ‘lucht’. Daarna drie associaties per woord bij ‘ramen’, ‘honing’, ‘wangen’, ‘zon’ en ‘open’. Nodig ze tenslotte uit om de opgeschreven associaties te combineren tot nieuwe samenstellingen: bijenmist, glaszucht, wolkenzoet, goudfris.
Na een kort gesprek over neologismen die in de Van Dale terechtkomen, bijvoorbeeld van De Jeugd van Tegenwoordig, schrijven de leerlingen een gedicht. De spelregels: het gedicht bestaat uit vier regels en een titel, het bevat minstens één neologisme (dat niet de titel is) en heeft geen eindrijm. Laat ze daarna nog een keer luisteren naar Jansens gedicht. Zou mevrouw Julia op zoek zijn naar jouw neologisme?