Mijmering #25: Tussen kunst en educatie, wat is de juiste balans?

Blog / Dagmar Baars / 10-10-2025

Kan je een goede kunsteducator zijn als je zelf geen kunstenaar bent? Daar worstelt Dagmar Baars nogal eens mee en het antwoord lijkt meer voor de hand te liggen, dan het op het eerste gezicht lijkt.

Toen ik naar de toelatingsdag ging van AKV St. Joost in Breda, stond ik binnen 45 minuten alweer buiten. “Véél te jong, ga nog maar even buitenspelen,” was de feedback. Ik begon te twijfelen over de kunstacademie. Misschien toch een klein St. Joost-trauma? Ik fladderde vervolgens wat rond op de HKU in Utrecht, woonde colleges bij op de universiteit, maar overtuigd was ik niet. 

Eén ding wist ik wel zeker: als kind uit een docentenfamilie was het absoluut niet mijn intentie om in hun voetsporen te treden. Voor mij waren ‘lesgeven’ en ‘lijden’ synoniem aan elkaar. Het leek me vreselijk. Vreemd genoeg meldde ik me tóch aan voor de toelatingsdag voor de opleiding Docent Beeldende Kunst en Vormgeving en werd ik aangenomen – tot groot genoegen van mijn docerende bloedverwanten.

Educatie of kunst?
Tijdens en net na de opleiding hield ik mezelf nog voor dat ik tóch vooral kunstenaar wilde zijn. In mijn atelier maakte ik echter meer koffie- en lunchverzoeken via WhatsApp dan dat ik beelden produceerde. Het kunstenaarsbestaan voelde veel te solistisch. Na een paar jaar gaf ik daarom mijn atelier en bijbehorende ambities op en noemde ik mezelf voortaan ‘kunsteducator’. Dat jasje paste me lange tijd héél goed, maar sinds dit studiejaar weet ik niet zo goed meer hoe ik het moet dragen. Ben ik niet te veel educatie? Moet ik niet meer het kunstenaarsbestaan omarmen?

De meeste studenten die ik onderwijs, worden later zelf docent of educator. Mijn lessen draaien vaak om de vraag: Waartoe leidt kunstonderwijs? Ik fiets er pedagogen, filosofen en kunstenaars in, maar merk dat ik vooral de tijd volpraat met het waarom. Het hoe is intussen ergens vastgekoekt in de binnenzak van mijn professionele identiteit.

Underdressed
Sinds kort werk ik samen met andere makers uit verschillende disciplines, met studenten die zich een half jaar lang in een artistiek proces willen storten. De bronnen die mijn verhaal voor een klas toekomstige docenten en educatoren jarenlang hebben geïllustreerd, bieden me nu geen houvast meer. Ik voel me een beetje underdressed in mijn rol als kunsteducator. Want wie ben ik om een artistiek proces te faciliteren en begeleiden, als ik het in mijn eigen atelier heb laten versloffen? Ben ik wel interessant voor deze studenten als ik op LinkedIn enkel de titel educator draag? Is kunstenaarschap eigenlijk een voorwaarde om deze studenten goed te begeleiden? 

Misschien weet ik diep vanbinnen al dat dat niet zo is. Je kunt volgens mij ook kunstenaar zijn in de manier waarop je de wereld ziet en vormgeeft. Niet per se als maker binnen één discipline, maar wel in je hoofd en in je handelen.

Alleen: Hoe vertaal ik dat naar mijn lessen? Waar begin ik?
Misschien precies daar, in het ongemak. Niet bij een titel, niet in een atelier, maar in het zoeken zelf. Daar valt het meeste te leren.

Dagmar Baars is docent aan Hogeschool de Kempel en aan Fontys Academie voor Beeldende Vorming. Daarnaast runt ze haar eigen onderneming, EindBaars Producties, waarin ze projecten ontwikkelt en uitvoert op het gebied van kunst, filosofie en educatie.

Mijmering #24: Is het een slak of een giraffe?

Blog / Dagmar Baars / 03-07-2025

Op een broeierige zomerdag neemt een kleuterklas de les over: onmogelijke dieren worden op het bord getekend, de verhalen ontstaan als vanzelf erbij. Dagmar Baars vindt het leerzaam voor kind én leerkracht.

Het is bijna zomervakantie. Oranje luifels hangen als zware wimpers tegen de zon aan de buitenwand van de school. De broeken zijn kort en de snotneus heeft plaatsgemaakt voor een stoffig exemplaar. Groep 1/2 is net klaar met eten en hangt wat onrustig op de stoelen. Aan de linkerkant worden benen vergeleken, waarvan de uiteindes in sandalen zijn gestoken, die elk een andere richting uit wijzen. Aan de rechterkant zit een meisje zó hard met haar hoofd te schudden, dat de vlechtjes aan de zijkant telkens in haar gezicht meppen. Misschien is dat een manier om je melktanden los te krijgen?

Papieren baby’s
Ik zit achter in de klas. Zoals iedere week op dinsdag. Ik kijk naar hoe mijn student de zoveelste banaan terug navigeert in de rugzakken op de gang. Mijn ogen dwalen af naar de papieren frommels aan de wand.
“Dat zijn papieren baby’s”, fluistert mijn collega. “Oké”, fluister ik aarzelend terug. Ik kan niet echt zien of deze tweedimensionale kraamafdeling bestaat uit mensenkinderen of een ander soort pasgeborenen. 

Terwijl ik mijn ogen nog even achter in het lokaal laat hangen, is de groep ondertussen beland in een kringactiviteit over babydieren, die na enkele minuten stilvalt. Ik hoor de toekomstig leerkracht hakkelen en zuchten met een stift in haar hand. Ze kijkt wat onbeholpen naar het bord en naar de klas. “Ik kan eigenlijk niet zo goed een giraffe tekenen,” giebelt ze. “Dus dat ga ik ook maar niet doen.” Gelukkig grijpt een kleuter meteen in: “Ik kan dat wel!” roept het meisje dat eerder met haar vlechtjes zat te zwiepen.

Zonder aarzelen begint ze aan een giraffe. “Dat is een slak!” roept een klasgenootje. Iedereen moet lachen – ook de leerkracht. De tekenaar zelf schatert het hardst. “Ja, dat komt door die horens. Dat heeft een slak ook!” roept iemand anders. Het hek is van de dam. Er volgt nog een moddervette ronde cheeta, een krokodil zonder middenlijf en een vis waarvan je eigenlijk niet begrijpt hoe hij onder water zou moeten leven. Alles wordt getekend en alles wordt besproken – zonder twijfel en met veel gelach.

Waardevol
In het nagesprek met de student hebben we het nog eens over hoe waardevol deze coup van de groep eigenlijk was. Zeker voor ons als volwassenen, die vaak geneigd zijn te denken binnen de norm van goed en fout, kunnen en niet-kunnen. Een getekende cheeta heeft helemaal geen ergonomische vormgeving nodig om toch een verhaal te hebben – evenals de krokodil die zich eigenlijk niet kon verplaatsen. Kleuters snappen dat maar al te goed, evenals de vaste leerkracht van deze groep. Aan het einde van mijn bezoek vraag ik haar of ik nog wat foto’s mag maken van de platte baby’s aan de wand, voor de lessen die ik op de pabo geef. “Ja, doe maar!” zegt ze, als facilitator van dit natale papiergeweld. “Het lijkt echt nog nergens op – maar juist daarom!”

Mijmering #23: Kunsteducatie buiten de kaders van school

Blog / Dagmar Baars / 24-04-2025

Kan je als kunsteducator eigenlijk wel een betekenisvol leerproces faciliteren binnen de schoolmuren? Of gebeurt dat eerder buiten school, in de echte wereld? Dagmar Baars raakt geïnspireerd tijdens een wandeling door een Joodse wijk in Antwerpen. 

De Antwerpse namiddagzon is heet, de wind fris. Fris zoals de groene blaadjes die zich in het tempo van tuinkers op een vochtig watje uit hun knopen wringen. Op een terras aan de rand van de stad wentel ik me dankbaar in dit feestelijke vitamine-bad, tot ik ineens bruut word onderbroken. “Waar ging jouw masterscriptie eigenlijk over en doe je daar nog iets mee?”, vraagt mijn tafelgenoot lurkend aan een lokaal product. 

Ik verschuil me achter mijn hooikoorts, wrijf over mijn neus en zeg uiteindelijk: “Dat ging over de betutteling van kunst binnen onderwijs. Kunst moet je niet kortwieken met vooraf gestelde leerdoelen. Kunst moet vrij zijn. Tegelijkertijd is die vrijheid geen garantie voor impact. Soms blijft het gewoon stil aan de andere kant. Zo werkt dat met ‘wilde dingen’, die doen niks op commando. Misschien wordt kunst sowieso pas betekenisvol buiten de kaders van een school of museum?”

’s Avonds, als er genoeg gefilosofeerd is over verse blaadjes en andere wilde dingen, wandelen we naar huis. Langs onze route staat zoals altijd de synagoge donker afgetekend tegen een nachtelijk decor. Het is er druk. Mannen, vrouwen en kinderen lopen door elkaar heen. Iedereen in het zwart. Het is een bekend gezicht, maar het voelt nog steeds alsof ik naar een voorstelling kijk die zich buiten mijn stuk om voltrekt. We kijken. We doen nooit mee.

Verderop in dezelfde straat staat een jonge vrouw in de deuropening van een gigantisch pand. Als ze we haar passeren spreekt ze ons aan. Het is sjabbat en het gasfornuis in haar keuken staat verdiepingen hoger nog te branden. Omdat ze tijdens deze viering geen apparaten mag bedienen, vraagt ze ons of wij het gas uit willen draaien. Normaal is dat een taak voor de buren, maar die zijn er vandaag niet. We volgen haar over de drempel. We passeren deuren, talen, ogen, geuren, begroetingen en rijkelijk versierde ruimtes. 

Met een zak Matzes en een reep chocolade als dank, staan we niet veel later weer op de stoep. “Béter dan een museumbezoek”, jubel ik tegen mijn vriend. Ik probeer mijn uitleg van eerder kracht bij te zetten. We werden namelijk even onverwachts meegesleurd in een andere wereld. Een échte wereld die niet zomaar voor het grijpen ligt. Soms moet je dus wachten tot je gegrepen wordt. Net als bij kunst!

De dag erna denk ik aan de vrouw in de deuropening en hoe betekenisvol zulke momenten zijn. Omdat er op dat moment niemand is die wil luisteren naar mijn overdenkingen, vraag ik ChatGPT in hoeverre ik als kunsteducator eigenlijk een betekenisvol leerproces kan faciliteren binnen de schoolmuren. “Mooie, bijna existentiële vraag — het raakt aan een fundamenteel punt in onderwijs: het vertrouwen in het leerproces zelf”, ratelt de taalmachine. Het kiest duidelijk voor een poëtische inslag want het wauwelt nog wat over stenen gooien, rimpels op het water en eindigt dan met iets heel anders: “De les is vaak het zaad. Het leerproces zelf — het wortelen, groeien en verbinden — gebeurt grotendeels buiten jouw zicht.” Net als tuinkers op een vochtig watje dus.

Mijmering #22

Blog / Dagmar Baars / 13-02-2025

De strijd tussen harmonie en verbeelding

Een dansvoorstelling, gebaseerd op Vivaldi’s De vier jaargetijden, is voor kunstdocent en schrijver Dagmar Baars een meditatieve, bedwelmende ervaring. Maar heeft ze hiermee ook de bedoeling van de makers begrepen? En maakt dat uit?

We zitten op de eerste rij bij de nieuwe dansvoorstelling van choreografen Anne Teresa De Keersmaeker en Radouan Mriziga: Il Cimento dell’Armonia e dell’Invenzione (‘De strijd tussen harmonie en verbeelding’). Het podium is leeg en donker. Het zwart in de ruimte wordt af en toe onderbroken door het knipperen van tl-buizen tegen de achterwand van het podium. Het publiek lijkt er ongemakkelijk van te worden. Je hoort stoelen kraken, mensen zuchten en vooral veel gehoest. Hoesten tijdens voorstellingen kan alleen als je voelt dat het ‘kan’; dit was duidelijk zo’n moment. Een paar stoelen rechts van me zit een jonge vrouw. Ondanks het gebrek aan licht is ze wild in het programmaboekje aan het bladeren. Wat zoekt ze? Houvast? De pauze? Ze heeft er in ieder geval zin in. Dat was me eerder al opgevallen in de foyer, waar ze heupwiegend en met gekruiste armen het boekje stevig tegen zich aan gedrukt hield. Wanneer ik vanaf de eerste rij mijn observaties wil delen met mijn voorstelling-compagnon, blaast de vrouw mij een snijdend “SSSSSSST!” toe. Ze heeft gelijk, maar ik trek toch even mijn wenkbrauwen op. Ik zwijg en kijk naar het podium. Ik heb namelijk géén boekje.

Het fijne aan vooraan zitten bij een dansvoorstelling is dat je de full experience krijgt. Het dreunen van de vloer wanneer de dansers zich een weg over het podium werken, versterkt de visuele ervaring. Het is een stampend stuk met veel ritmische herhalingen. Doordat de muziek regelmatig afwezig is, krijgen de lichaamsgeluiden een belangrijke rol. Voor mij heeft het iets meditatiefs en bedwelmends tegelijk. De vier dansers bewegen zowel samen als alleen op een groot wit vierkant dat, door de elliptische lijnen die eroverheen zijn getapet, iets wegheeft van een gymzaal. Iedere danser beweegt op een andere manier, ook wanneer het in de basis dezelfde bewegingen zijn. Het heeft iets imperfects, iets ongelikts en daardoor ontstaat er ruimte. En precies deze ruimte is de snelweg naar verbeelding. Het verhaal begint wanneer er afwijkingen, vragen of open plekken zijn. Ik laat mijn ogen anderhalf uur lang over het podium slingeren.

Eenmaal terug in de foyer neem ik toch maar even een programmaboekje uit het rek. Ik lees dat de choreografen zich hebben laten inspireren door De vier jaargetijden van componist Antonio Vivaldi. De voorstelling die ik heb gezien, blijkt ‘een choreografische verkenning van patronen, structuren en elementen uit de natuur’. Snap ik en zag ik, denk ik. Maar al verder lezend verschijnen ineens de thema’s ‘klimaatcrisis’ en ‘geopolitiek’ op de beschreven dansvloer. Heb ik het stuk dan zo verkeerd verstaan? Had ik tóch van tevoren het boekje moeten lezen, net als de vrouw op rechts? Ik zoek haar in het kluitje mensen bij de uitgang. Ze hakt het laatste kladje rode wijn naar achteren en vertrekt. Het boekje gaat niet mee, dat ligt zwijgend op tafel. Ik snap het wel. Je kan natuurlijk altijd een poging doen om de kunsten in woorden te begrijpen, maar het dekt nooit helemaal de lading.

Mijmering #21

Blog / Dagmar Baars / 28-11-2024

Almost Good

Vorige week maandag werd ik gebeld door beeldend kunstenaar Vincent Dams uit Eindhoven, met wie ik bevriend ben. De dag ervoor ben ik naar zijn expositie geweest in het Kröller-Müller Museum: The Enzo Diga Story. Na wat gezapige openingszinnen begint ons gesprek eindelijk een duidelijke kant op te gaan: ‘Maar, je bent er geweest? Naar mijn expositie? Wat vond je?’ Dit is altijd het moment dat ik een tunnel in wil rijden, mijn telefoon in de wc wil laten vallen, of simpelweg mijn hoofd zo hard tegen het scherm wil duwen dat mijn wang tegen het ‘rode telefoontje’ drukt en een einde maakt aan dit ongemak.

Want er is ‘iets’ met dat praten over kunst. Het voelt toch snel alsof ik het de mond wil snoeren door er een hele serie woorden en waarden aan te hangen. Een beetje zoals een grote begeleidende tekst op een museumwand, omdat het kunstwerk kennelijk niet zo spraakzaam is. Maar helemaal lastig vind ik de gladijs-gelegenheid waarbij ik moet praten met de maker van het werk. Levensgevaarlijk, je zou zomaar de verkeerde kant uit glibberen! Ook al is het spreken over kunst mijn vak, ik raak de werken liever niet aan. Zoals je dat ook niet doet bij pas geverfde kozijnen. Eigenlijk wil je even lekker met je vingers in die hoogglans laag duwen, zoals sommige mensen dit bij roze koeken doen, maar je doet het niet! Je zou het vernielen met vettige vingerafdrukken. Ik laat het kunstwerk dus maar liggen, terwijl ik er een beetje wijzend omheen dans. Kijk! Zie! Hoera!

Maar nú kan ik geen kant op. Nu moet ik wel praten met ‘de maker’ over wat hij heeft gemaakt. Dat ik in dit geval met de kunstenaar bevriend ben maakt mijn angst niet minder. Dus blader ik nog eens door de bijbehorende catalogus en brabbel wat over het mooie handschrift onder de tekeningen en de moeilijke beentjes van Blue Boy Practicing a Scene die ook onderdeel is van de expositie. Ik eindig mijn geratel met: ‘Ik denk dat ik de werken eigenlijk gewoon grappig vind.’ Het blijft even stil. Is dit het einde van een vriendschap? Een teken van gebrek aan intellect? Het imposter syndroom trekt als een capuchon langzaam over mijn hoofd.

‘Fijn! Dat was ook de bedoeling’, hoor ik aan de andere kant. Ineens herinner ik me dat hij dat onlangs nog in een podcast heeft gezegd, dat zijn kunst als bijkomstig doel heeft dat mensen met een glimlach naar buiten lopen. Even later is het praten klaar en ligt de catalogus zwijgend op tafel. Ik kijk naar de tekening en de titel op de kaft: ‘Almost Good’. Inderdaad, dacht ik: als ‘bijna goed’ de norm is, dan is het ook niet snel ‘compleet fout’.

De tentoonstelling Vincent Dams. The Enzo Diga Story is nog tot en met 2 maart 2025 te zien in het Kröller-Müller Museum. Hierin brengt Dams zijn zelfverzonnen filmmaker Enzo Diga tot leven. De schilderijen, getekende storyboards, filmposters en filmsets laten je bijna geloven dat de persoon en zijn films echt zijn.

 

 

Mijmering #20

Blog / Dagmar Baars / 19-09-2024

Wierook en melodrama

‘What you bring forth will save you, but if you do not bring forth what is within you,
what you do not bring forth will destroy you’.

Het was eind augustus. OLT Rivierenhof in Antwerpen is rond deze tijd van het jaar al een beetje gehuld in herfstige mystiek. Niet dat het nodig was, maar het gaf de zinnen van spoken word performer Kae Tempest precies het extra duwtje om mijn aandacht op scherp te stellen, want what do I bring forth, eigenlijk? Het is niet de zwaarte van deze vraag of het Bijbelse karakter waar mijn aandacht naartoe gaat, maar wel dat zo’n vraag blijft steken in de krochten van mijn brein, terwijl ik samen met honderden andere mensen naar dezelfde performance luister.

Dit optreden gaf een gewenste trap tegen mijn kunsteducatieve motor die op het punt stond te verzuipen in allerlei zaken die niks met kunst te maken hebben. De nummers die zich gehuld in een vettig Londens accent op elkaar liet rijmen, brachten mij en mijn medeluisteraars naar een gedeelde wachtruimte die de banaliteit van het alledaagse even ontsteeg. En als ik de recensies mag geloven, ben ik niet de enige concertganger die met een stapel reflectief huiswerk is blijven zitten. Het applaus was oorverdovend. Muziek als toegangspas naar verbinding met jezelf en tegelijkertijd met de ander. Geen spectaculair nieuwtje, maar dat de kunsten dít teweeg kunnen brengen, heb ik een beetje laten verschimmelen in mijn praktijk als kunsteducator. ‘And connection to true, uncomfortable self allows us to take responsibility for our impact on other people, rather than going blindly through life in a disconnected buzz of one day into the next ( . . . )’, aldus Tempest zelf in hun boek On Connection – mocht je je afvragen waarom verbinding zo belangrijk is binnen educatieve context.
Hen slaagt er daarnaast ook nog eens benijdenswaardig goed in om dit soort gedachten over creativiteit en verbinding – die nogal snel naast de wierook op het melodramatische plankje worden gezet – te verwoorden zonder dat ze aan inhoud verliezen of mensen oogrollend naar de orde van de dag richten. Mijn ogen rollen in ieder geval inwaarts. Werk aan de winkel!

Hóe ik nu ga voorkomen dat ik mezelf destroy omdat ik mogelijk niet voortbreng what’s within me, weet ik vooralsnog niet. Toen ik het hier vorige week met een collega over had, kwam ze uiteindelijk met de conclusie: ‘Volgens mij moeten we gewoon een beetje aardig zijn voor elkaar’. Dat riekt behoorlijk naar melodrama en wierook, maar gelijk heeft ze. Dat vindt Kae Tempest ook . . .

‘The point of life is live, love if you can, then pass it on.’

Mijmering #18

Vaste grond

Heb ik wat te mijmeren, vroeg ik me af. Genoeg om te overpeinzen, maar is dat relevant binnen de context van deze blog? Is alles niet ondertussen al eens ‘bemijmerd’ en bekritiseerd, uit elkaar getrokken, bij elkaar geraapt en opnieuw opgeschreven? Ik blader door oude stukken, eerdere bedenkingen, onderwijssituaties en schetsjes voor mogelijke onderwerpen. Dat alles op een hoop geveegd, kauwt mijn brein kennelijk al jaren voornamelijk op één overkoepelende vraag: hoe kunnen we kunst, met al haar wilde kwaliteiten, het beste vormgeven binnen de kaders van onderwijs zonder dat we haar tam of saai maken? Gevolgd door de deelvragen: wat is er al? Wat nog niet? Welke rol kan kunst vervullen en welke tools heeft de toekomstige leerkracht dan nodig?

Toen ik begon aan deze blogs heb ik ze opzettelijk als mijmeringen betiteld. Zo voelde ik me vrij om vooral geen direct en toepasbaar antwoord te bieden op bovenstaande hoofdvraag. Dat had ik niet en heb ik niet. En volgens mij velen met mij ook niet – of naja, nog niet helemaal. Het is complex als het gaat over waar, wat, hoe en waarom kunsteducatie. Een drassig gebied waar ik al mijmerend en trappelend snel tot aan mijn neus in wegzak. Maar dit zompige stuk gedachtegrond en wat ik daar allemaal in zie dobberen, laat ik nu even voor wat het is want ik voel vaste grond! En ook nog eens op de meest vruchtbare gebieden. Binnen de muren van Fontys Academy of the Arts en Fontys Pabo denken we samen na over een pabo-kunstentraject. Een opleiding die studenten zal opleiden tot kunstvakdocent (vanuit één discipline) naast leerkracht basisonderwijs. Dit zou een mogelijke oplossing kunnen zijn voor het lerarentekort, maar waar ík vooral heel blij van word, is dat we leerkrachten kunnen opleiden met een warm hart voor kunst en die dit straks ook structureel vanaf de vloer een plek kunnen geven in het curriculum, het team en de drukke dagelijkse praktijk van een basisschool.

Dat geeft stof tot mijmeren . . .

 

Mijmering #17

Mogelijkheden en beperkingen

Al ruim 10 jaar werk ik op de pabo als docent beeldende vorming. En om de zoveel tijd denk ik: wat kan er anders en hoe ga ik dat doen? Ik wil minder het gevoel hebben dat ik als docent topsport moet leveren om het vak enigszins op de harde schijf van studenten te krijgen. Laatst betrapte ik bijvoorbeeld mezelf erop dat ik het woord kunst nauwelijks nog gebruik en dat ik mijn jargon voor de klas volledig heb teruggebracht naar hapklare brokken die ik gebruik als fundament voor het vak; licht verteerbaar en alles behalve zwaar op de maag. Misschien ben ik niet meer de vakdocent die zeer begaan is met haar vak? Misschien ben ik stiekem medeplichtig aan de ‘kunstzinnige verschraling’ op pabo’s zoals geconstateerd door Piet Hagenaars en beschreven in de Cultuurkrant van maart?

Na wat overpeinzingen denk ik dat mijn medeplichtigheid wel meevalt. Alleen, zoeken naar wat je aanbiedt binnen een kunstvak op de pabo blijft een vorm van jongleren waarbij je onmogelijk alle ballen tegelijk in de lucht kan houden. Het is – voorlopig – nou eenmaal balanceren tussen tijd, inhoud, de student en de leerlingen. Of deze problematiek vraagt om nieuwe besluiten van de politiek of het management van een pabo, wij staan ondertussen wél als docenten op de vloer. Een plek waar we best nog wel wat ruimer over kunnen denken.

Een voorbeeld: dit jaar zijn we op Hogeschool de Kempel gestart met zogenaamde beroepstaken. Dit zijn betekenisvolle taken zoals die in alle complexiteit in de werkelijkheid door een beroepsbeoefenaar worden uitgevoerd. In de beroepstaken bieden we vakken niet meer geïsoleerd aan en slaan we een directe brug naar de beroepspraktijk. Eerstejaarsstudenten krijgen een semester lang beeldende vorming gefundeerd door onderwijskunde en pedagogiek. Daardoor krijgen studenten meteen vanaf jaar 1 een 360° view op het vak en meer bagage (én vertrouwen) om de eerste lessen beeldend te verzorgen op stage. Die bredere kijk en ervaring is nodig, want de realiteit op een basisschool en de inhoud van het vak laten zich niet altijd uitleggen tijdens de lessen op de pabo. Door samen te werken met andere vakken hebben we ook tijdens beeldende vorming meer ruimte over voor de kunsten zelf.

Dit is natuurlijk maar een klein voorbeeld in een complexe problematiek, maar ik geloof wel dat er op de vloer nog winst te behalen valt ondanks het gebrek aan tijd en ruimte. We moeten blijven denken in mogelijkheden in relatie tot de beperkingen. Samenwerken met andere vakken lijkt me voor nu alvast een goed idee!

Mijmering #16

Doe maar ‘gewoon’

Uit het niets en ongevraagd kreeg ik deze week een probleemanalyse in het gezicht gezwiept door mijn tafelpartner. Helaas ging het niet over de slappe spaghetti, maar wel over het ‘slappe karakter’ van de jongere generaties. Zelf stamt ze uit een editie die nu voornamelijk handelt op het rangeerterrein. De plek waar beukend staal welverdiend piepend en kokend tot stilstand komt. De jonkies van nu, nog op volle vaart, zullen daar niet snel terechtkomen. Zij kiezen geen spoor. Sterker nog: ze raken snel ontspoord en kiezen dan weer een andere windrichting. Ze pakken niet door en zetten uiteindelijk koers naar het platteland om hun weelderige moestuin te zien groeien vanaf een yogamat. Zo! Eindbestemming van de trein.

In dezelfde week hoor ik een collega en leeftijdsgenoot praten over het belang van talentontwikkeling op basisscholen. Ik denk terug aan het eerdere spaghetti-conflict en de weerstand die ik erbij voelde. Het is helemaal niet het ‘slappe karakter’ van de jongere generaties dat hun gedrag beïnvloedt, maar eerder de verslappende omstandigheden waarin ze verkeren. Zoals bijvoorbeeld de focus op uitblinken in het onderwijs. Talent bungelend als een wortel voor een kindergezicht; rennen maar! Niet zo vreemd dat diezelfde wortel een paar jaar later hardhandig in eigen grond wordt gestoken. Dat rennen werkt uitputtend en is nooit genoeg. Je moet er óók nog gelukkig van worden. Daarnaast is het zo dat de bomen niet altijd groeien tot in de hemel waardoor de tranende pijn van een deksel op je neus op de loer ligt. Niet iedereen heeft een talent of blinkt uit. Óf we moeten de definitie van talent aapassen naar: de capaciteit om mens te zijn.

Mensen die genoegen nemen met wat haalbaar is, zijn tevreden, aldus neurowetenschapper Jeroen van Baar. In zijn boek De prestatiegeneratie houdt hij een pleidooi voor de middelmaat. Geen pleidooi voor het behoud van een ‘slap karakter’, maar voor een herintegratie van het ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Presteren is goed, maar wel met mate. Uitblinken is mooi, maar niet het allermooist. Misschien moeten we de huidige piepende en kokende streefdoelen op het rangeerterrein plaatsen en de middelmaat in het onderwijs weer op het spoor duwen.

Mijmering #15

Tijd in z’n blootje

‘De ware tijd komt pas tot leven wanneer de klokken zwijgen’, zei schrijver William Faulkner ooit.
Ik zou deze uitspraak graag willen personaliseren naar: ‘De ware tijd komt pas tot leven, wanneer je onverwachts en noodgedwongen uit je agenda wordt geknepen zoals de laatste Mentos uit zijn rolletje.’ Tijd in z’n blootje. Zonder vakken, lijntjes of vergaderingen. De Rubik’s cube was nooit mijn ding, dus wat doe je met die naakte tijd? Ik speelde live Tetris met mijn meubels, maakte de badkamer schoon, schoner, schoonst en tot overmaat van ramp begon ik ook nog aan de besteklades. Ik schoof en poetste me een therapeutische slag in de rondte, totdat ik langzaam en hoofdschuddend tot stilstand kwam. Zoals de oudere generatie soms afkeurend naar de jongere kijkt, bekeek ik de nieuwe albumcover van Wende Snijders. Dat belooft weer een gekunstelde kleinkunstige ergernis in een poging tot muziek, dacht ik. Gek genoeg besloot ik tóch het héle album te beluisteren. Niet snel even een verplicht nummertje – zodat ik gefundeerd kan afbreken – néé, allemáál. Wat gebeurde hier?

Het bleef namelijk niet bij Wende, ik stortte me in allerlei genres in verschillende tijdsvakken.
Van muziek uit de late Middeleeuwen luisterde ik me een weg omhoog via onbekende en bekende paden naar de 21e eeuw. Meelezend met tekst of turend naar bladmuziek. Het werd eigenlijk al pijnlijk duidelijk tijdens de pandemie, maar nu ik wederom veel tijd ter beschikking heb, blink ik uit in stoffigheid. Hoofdingrediënt voor dit inzicht en vermogen: tijd. Tijd is nodig om beter te kunnen luisteren, kijken en vinden. Maar tijd is snel vol en wordt vaak anders aangekleed. De kunsten hebben van nature een ‘tijdontwrichtende’ kwaliteit, maar het moet wel van twee kanten komen. Soms heb je eerst een sloopkogel nodig om oren en ogen te openen.

Ik koester geen pandemiewensen of vernietigende objecten die bij machte zijn mensen uit hun agenda’s en ritmes te rammen, maar lege momenten verdienen meer en meer een plek tussen alle regels en drukte. De meeste emotionele reacties duren maar 90 seconden, blijkt uit hersenonderzoek van Jill Bolte Taylor. Haalbaar toch? 90 seconden naakte tijd. 90 seconden met de billen bloot. Want zonder al die aankleding in je agenda, versiert tijd zichzelf wel.

Mijmering #14

Wilder en warmer

Ieder jaar wil ik wilder en warmer. Niet dat ik ontevreden ben in Nederland, maar ik blijf zo nu en dan graag op gepaste afstand van de hoekigheid en de bitterbal. Zoals een heremietkreeft zich in een niet door hem gebouwd huisje wringt, sjees ik zo snel mogelijk uit het mijne om me te vestigen in de habitat van een ander. Ik spijker mijn tent op de wand van een bergformatie en laad me op aan oneindige tinten blauw en groen. Vanuit de hoogte kijk ik naar een andere compositie, vanuit een ander perspectief. Maar verwijderd van mijn leven thuis, voel ik me dit keer een beetje schuldig. Ik heb het culturele en artistieke menu van Italië nog amper een blik waardig gegund. Het wordt dus tijd om af te zakken. Ik trek een schoon shirt aan en vertrek naar Florence.

Het broeierige tafereel dat ik daar aantref, bevindt zich qua gevoelstemperatuur tussen de uitverkoop van een matige modewinkel en een acute rampsituatie. Het Uffizi in de zomer is een ware Schiphol-ervaring. Van rij naar rij. Van balie naar balie passeert je Opinel mes met gemak alle barrières. Eenmaal binnen gaat de sloffende polonaise gestaag verder langs alle klassiekers die je normaal alleen gedrukt onder ogen krijgt. Ervan genieten is echter een kunst apart. Na meerdere mislukte pogingen, doe ik nog een laatste bij de werken van Botticelli waar Venus live wordt gecensureerd door telefoons en achterhoofden. Opgestookt door het gesnuif, gehoest en gejammer bereik ik langzaam een kookpunt. Mijn lijf is ondertussen doorgeduwd naar Ermafrodito. Een zijdezacht beeld subtiel uitgelicht in een donkere kamer. Het hoofd afgewend en met een lint voor de ingang op afstand gehouden van het publiek. Dat wil ik ook en forceer me naar de uitgang.

Eenmaal terug op hoogte kijk ik opnieuw naar het tafereel voor mij. Een door de natuur gevormde compositie is gelukkig altijd fijn voor het oog en het hoofd. Een onuitputtelijke inspiratiebron. Een geniaal kunstwerk zonder lijst. Je hoort nooit iemand zeggen: ‘Waar is het engagement!?’ of ‘Die oceaan ligt daar écht helemaal verkeerd en ook de vorm is slecht gekozen!’ Ik zet mijn schuldgevoel aan de kant, parkeer de musea voor later en geniet nog even van het uitzicht.

Mijmering #13

Over mieren en hengelen
(Een aller-állerlaatse ode aan het jonge kind)

Zoals gebruikelijk zit ik georigamied achter in de klas op een kinderstoel. Rechts van mij is de bouwhoek. Het is er stil. Er wordt geschoven, gepuzzeld en gestapeld. Bij de deur die de weg vrijmaakt naar de speelplaats, heeft zich een polonaise gevormd aan mieren die één voor één het lokaal binnen marcheren. Zo in formatie lijken ze op missie, maar de twee kleuters hebben een ander plan. Net na de drempel hebben ze een labyrint gepuzzeld waar het heggendoolhof van Versailles schril bij afsteekt. Wanneer de mieren een andere koers dreigen in te zetten, worden de blokjes verplaatst. De stilte en focus trekken kennelijk de aandacht want de juf beent ineens naar de rechterhoek van het lokaal. ‘Ja, kijk dat is dus niet de bedoeling!’ Vakkundig aborteert ze de missie en trapt één voor één het gekriebel plat.

Ik moet denken aan een vriendin die tijdens het eten een wesp aan haar vork spietste om deze met haar cocktailsaus besmeurde mes in twee gelige helftjes te hakken. In dit soort situaties kan ik maar moeilijk mijn wenkbrauwen in positie houden. Niet dat ik hier een verhaal over agressie en respect wil afsteken, maar de manier waarop de kleuters de mieren onderdeel maken van hun spel, vind ik getuigen van een zachtheid en speelse inventiviteit die ik nog wel eens vergeet. En volgens mij ben ik niet de enige. Met alle respect voor alle basisschoolleerkrachten kan ik me toch niet onttrekken aan het vermoeden dat deze speelsheid al redelijk snel in de kiem wordt gesmoord. Van kring naar rij, van stoeltje naar tafel, van spel naar les. Ik wil hiermee helemaal geen klap uitdelen aan de basisschool, maar misschien kunnen we af en toe beter ons best doen om deze kwaliteiten wat meer te behouden?

Een student van de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg formuleert het beter. Zij pleit in haar onderzoek voor het behouden van eigenschappen – binnen basisonderwijs – die kinderen van nature al in zich hebben. Kort door de bocht gesteld moet de leerkracht daarvoor gewoon wat beter (blijven) hengelen, zodat deze kwaliteiten regelmatig boven komen drijven. Dan rest de lerarenopleiders nog slechts de taak om te zorgen dat iedere startbekwame docent in het bezit is van een goede hengel en een grote rol stevig visdraad.

Mijmering #12

Over bungelend metaal en losse tanden

Er schuift een vrouw tegenover me op de banken van de intercity naar Eindhoven. We zaten al met vieren, maar in Utrecht is er een wissel. Zo vakkundig als knieën worden gepuzzeld, zo krampachtig zijn de blikken van mijn lotgenoten. Een uitzondering daargelaten want ‘de nieuwe’ heeft de beste plek veroverd; bij het raam. Dé ultieme vluchtroute voor je ogen in een volle trein. Ik zit bij het gangpad en krijg mijn zicht er niet tussen gepropt. Ik kruis continu andere blikken waarbij de ongeschreven regel is dat je zo snel mogelijk een andere richting kiest. Ik sla mijn ogen naar de grond en laat ze daar een tijdje liggen.

Als je volwassen bent, kijk je niet zomaar iemand wat langer aan. Dat wordt toch een beetje als vreemd ervaren. Want ondanks dat je soms enkel ongegeneerd iemands hoofd wil bekijken – met alles wat daarop gebeurt – roept het bij de bekekene vragen op. Wat wil deze persoon van mij? Zit er tandpasta op mijn gezicht? Word ik non-verbaal belachelijk gemaakt? Kortom, langer naar een ander kijken is niet echt de bedoeling. Alhoewel kinderen dat vaak anders zien.

Terwijl ik achterin het klaslokaal de les van een student bekijk, word ik vaak nauwlettend in de gaten gehouden door de groep. Vooral in de onderbouw. Ik word gescand en ingeschat; wat is dit voor groot mens op een kleine stoel? Vorige week werd ik na een uitvoerige inspectie ineens aangesproken door het jongetje links van mij. Zonder introductie toonde hij het loshangend wit in zijn bovenkaak. Het ging gepaard met opengesperde ogen en een slurpend geluid. Na een tijdje deze move herhaald te hebben, zei hij ineens: ‘Wil je mijn losse tanden zien?’

Natuurlijk wilde ik zijn losse tanden zien en de kraters die ze nalieten, maar stel je voor dat een van mijn volwassen medereizigers in de intercity uit het niets zou vragen: ‘Wil je zien hoe de restanten van mijn beugel al drie jaar in mijn mond rammelen?’ Ik zou het heel grappig vinden en het bungelend metaal meteen bewonderen, maar ik zou tegelijkertijd ook denken: wat is dit nu weer voor vogel? Een kind komt ermee weg, maar een volwassene (vooralsnog) niet. Toch jammer, want het zou de sfeer in de bomvolle trein naar Eindhoven een stuk minder krampachtig maken.

Mijmering #11

Over handen schudden en rijkdom

‘Hello darkness my old friend’, wordt er grappend geneuried terwijl ik met een groep studenten in de rij sta voor de douane in Zula (Bosnië en Herzegovina). Waar de ene helft blij is met de eerste stempel in het paspoort, scant de rest twijfelend de omgeving. De vooroordelen worden bevestigd: zware grijze lucht, roestend metaal en chagrijnige gezichten. Dit wordt een taaie week, dachten we hardop of binnenskamers. Maar 7 dagen later en 5 kilo zwaarder gingen we met twee stempels en gekleurd door indrukken weer terug. Zo ‘dark’ was deze ‘friend’ toch ook weer niet.

Dat de sporen van armoede en oorlog je meteen in het gezicht meppen is niet gelogen. Een realiteit die nieuw is voor mij en die gehuld in een rokend winterlandschap niet makkelijk een zonnige kant laat zien. Al lopend door de steden of werkend in de basisscholen dachten we vaak herwaarderend terug aan Nederland en aan hoe ‘rijk’ we daar eigenlijk zijn. Maar zijn we écht zo rijk? Economisch misschien, maar op het gebied van menselijkheid vind ik het in tegenstelling tot wat ik in Bosnië meemaakte, wat aan de ijzige kant. Ik loop in Nederland regelmatig mensen tegen het lijf die de kunstmatig gecreëerde afstand tijdens de pandemie nog liever even in standhouden. Dat gekus en handgeschud is immers een overbodige luxe die ze liever kwijt dan rijk zijn. Is dat niet ook een vorm van armoede? Soms heb ik het gevoel dat onze rijkdom in combinatie met een steeds complexere en onoverzichtelijke wereld ervoor zorgt dat we ons steeds meer terugtrekken op een eigen vloer verwarmd eilandje. Eerst ‘wijzelf’ en dan de ‘rest’. Maar zo werkt het toch niet in een maatschappij?

Natuurlijk denk ik ook: is dit niet een beetje overtrokken sentimenteel geneuzel? Te kort door de bocht? Zit die rijkdom echt in een handdruk? Maar volgens mij begint het juist met zulke kleine gebaren. In een land gestript van rijkdom voert menselijkheid de boventoon, maar een land ontdaan van menselijkheid? Wat levert dat op? Armoede?

Mijmering #10

Alles was ich mache ist Kunst!

Het mijmerseizoen bij uitstek is van start. Niet dat ik doorgaans niets overdenk, maar als het regent gaat het gewoon nét iets beter. Als de wolken druilerig en zwaar boven de bomen hangen, gaan de schemerlampen iets warmer branden en lezen de letters lekkerder in verwaarloosde boeken op de zomerstapel. Nu lijkt het misschien of de herfst één grote kitscherige Caspar David Friedrich-Erfahrung is voor mij, maar het zijn natuurlijk ook de eerste maanden van het studiejaar. Dus die mist meandert niet alleen tussen de bergtoppen, maar ondertussen ook weer in mijn hersenpan.

Ieder jaar begint met verse en vragende gezichten. En elk jaar heb ik minder woorden om de antwoorden mee te vullen. Het is alsof ik een handje met water laat zien dat als doffe druppels tussen mijn vingers door in het mulle zand ploft. Niet levensvatbaar. Het werkt niet. Het gaat niet. Ik heb geen verbaal en sluitend antwoord meer op: ‘Ja, maar wat is nou écht kunst dan?’.
Kunst. KUUUUNST. Kúnst. KUNST. Kunst! Alles was ich mache ist Kunst, snauwt de Berlijnse band UNS terwijl Sebastian Cleemann in de videoclip op een stoel een eitje pelt met een pet op z’n kop.
Zijn drie koprollen en een salto dan ook kunst? (Misschien wel…)

Ik stop voorlopig even met zoeken naar woorden en luister verder. Powered by Melancholie, denn draußen wird es kalt. Powered by Vergänglichkeit und Resten auf Asphalt. Powered by Verdammnis, Neonlicht und Gold und Bass. Powered by Emotion, so zum Beispiel Hass. Alles was ich mache ist Kunst. Laat ik dan hiermee deze mijmering afsluiten en me verschuilen achter de eerste zin van bovenstaande: ‘Gedreven door melancholie, want buiten wordt het koud.’