‘Leraren’ in de Kamercommissie OCW

Blog / Piet Hagenaars / 20-02-2025

Hoe denken Kamerleden over het leraarschap? En hebben zij wel invloed op het onderwijsbeleid? Piet Hagenaars luisterde naar een debat van de Kamercommissie Onderwijs over ‘Leraren’ en maakt zich druk.

Het is tamelijk teleurstellend om naar het geharrewar van Kamerleden en bewindslieden te luisteren, zeker als ik me af ga vragen of iedereen wel weet waarover hij het heeft. Zoals bij het item ‘Leraren’, enkele weken geleden in de Kamercommissie Onderwijs. Een onderwerp met nogal wat invalshoeken en stokpaardjes. Het grote aantal routes naar het leraarschap en de bekwaamheidseisen kwamen aan bod. En ook het lerarentekort, de werkdruk, de begeleiding van startende docenten en het systematisch betrekken van leraren bij het landelijk onderwijsbeleid.

Wat mij tijdens zo’n debat bezighoudt zijn opvattingen van Kamerleden over het leraarschap. Een aantal partijen constateren dat startende leraren te veel administratieve werkdruk ervaren en te weinig vrijheid om het eigen vak vorm te geven. Volgens Rooderkerk (D66) moet de leraar “de kern zijn van al het onderwijsbeleid“. Het leraarschap is “gewoon echt een prachtig vak”, meent Soepboer (NSC). “Een leraar zijn voor iemand, is het mooiste wat er is. Het is geweldig om mensen te inspireren, om mensen kritisch na te leren denken en nieuwe vaardigheden aan te leren, om een voorbeeld te kunnen zijn, om het verschil te kunnen maken.”

Voor Uppelschoten (PVV) is de leraar “degene die de leerling in staat stelt om zich te verheffen; hij is sleutelfiguur in het emancipatieproces”. Hij vindt dat “We moeten stoppen met het idee van de leraar als coach en ons richten op het vakmanschap. Het onderwijs heeft geen behoefte aan vage rollen of modieuze trends die losstaan van wetenschappelijk onderbouwde methoden.” Van Zanten (BBB) sluit zich daarbij aan en stelt vast dat “docenten zich gewoon willen bezighouden met hun vak en niet met al de randzaken die ze er nu bij krijgen”. Het gaat dan “bijvoorbeeld ook over de manier van lesgeven, die nu heel erg gericht is op het vormende, op zelfreflectie en op leren samenwerken. Maar moet je niet gewoon rijtjes stampen, tafels leren en geschiedenis krijgen zoals het bedoeld is?”

Dat ergert me, alsof er geen andere vormen van doceren en leren zijn, zoals de directe instructie, zelfregulerend leren, samenwerkend leren en procesgericht leren, dat veelal in het kunstonderwijs wordt toegepast.

Plots wordt het spannend aan het eind van het debat. Paul (VVD), staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie, krijgt het directe verwijt van meerdere partijen dat zij moties van een meerderheid van de Kamer niet uitvoert. Dit gedrag frustreert. Vooral Soepboer windt zich op: “Wat ben ik hier in godsnaam aan het doen? Waarom zit ik hier? Waarom voeren we deze debatten? U zegt dat dit het belangrijkste debat van het jaar is, maar u weigert gewoon een motie uit te voeren.” Rooderkerk doet ook een duit in het emotie-zakje: “Er worden ons alleen maar brieven beloofd, het hele debat al.” “Wij vragen gewoon om actie.”

Dan blijkt de invloed van Kamerleden op het onderwijsbeleid – in ieder geval op dit punt – weinig om het lijf te hebben.

Half ei of lege dop?

Blog / Piet Hagenaars / 05-12-2024

De schrik sloeg velen om het hart; de coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB wil het btw-tarief op cultuur verhogen. Niet dat het zo duidelijk in hun hoofdlijnenakkoord Hoop, lef en trots staat. Je moet de cijfertjes in de bijlage bijkans uitkammen om die bezuiniging te vinden. Dit staat er: ‘afschaffen btw-tarief culturele goederen en diensten, uitgezonderd bioscopen en dagrecreatie’. Het tarief gaat van 9 naar 21 procent en dat moet vanaf 2026 jaarlijks 953 miljoen euro opleveren.

Ondanks de talloze kritische reacties van Jan en alleman geeft het kabinet-Schoof geen krimp, de verhoging van het tarief blijft staan. Bij het Kamerdebat op de elfde van de elfde is niet alleen de oppositie tegen het btw-voorstel, ook coalitiepartijen zijn er niet blij mee. Zelfs de PVV-woordvoerder verklaart dat zij het ‘geen fijne keuze vindt, maar deze is wel gemaakt’. “We hebben er als coalitiepartijen onze handtekening onder gezet, daar zult u het dus mee moeten doen.”
Ook OCW-minister Eppo Bruins (NSC) maakt zich zorgen dat kranten, boekwinkels en culturele instellingen door het hogere tarief om kunnen vallen. De loyale minister vindt ‘de maatregel pijnlijk’, maar ‘die kan en ga ik niet veranderen. Ik ben eigenaar van dit kabinetsbeleid’.

De PPV, VVD, NSC en BBB zijn in de Tweede Kamer weliswaar in de meerderheid – 88 van de 150 zetels – maar die positie hebben ze niet in de Eerste Kamer. Daar hebben juist de andere partijen het overwicht en deze kunnen het hele belastingplan, inclusief de btw-verhoging afblazen. De motie-Van Dijk van de oppositie, verzoekt dan ook de regering ‘in overleg met de Kamer een alternatieve invulling voor de afschaffing van verlaagde btw-tarieven te presenteren’.

Drie dagen later is Bruins al geen eigenaar meer van ‘zijn’ kabinetsbeleid en is het belastingplan onderwerp van gesprek in de Tweede Kamer. Na veel druk van de oppositie telt minister Eelco Heinen (VVD) van Financiën zijn knopen en neemt hij de motie-Van Dijk over. Hij wil ‘in samenspraak met partijen in de Kamer’ vóór de Voorjaarsnota in april 2025 een uitweg bedenken om de btw-verhoging ongedaan te maken. Maar dan moet het gehele belastingplan ook door de Eerste Kamer op 17 december zijn goedgekeurd.

Het is dus te vroeg om opgelucht adem te halen. Want wat gebeurt er als er geen overeenstemming in de Tweede Kamer komt over een alternatief? Of – stel je zomaar voor – het kabinet is al voor de Voorjaarsnota gevallen. Dan gaat de gewraakte btw-verhoging gewoon door, omdat het simpelweg in het goedgekeurde belastingplan is opgenomen. Slim is anders!

Coalitie ontwijkt cultuurdebat

Het valt op! Na de verkiezingen in november heeft de Tweede Kamer nog geen enkel debat over het kunst- en cultuurbeleid gevoerd. In het Hoofdlijnenakkoord 2024-2028 van de nieuwe coalitie komen kunst en cultuur niet voor. Behalve in woorden als ‘cultuurlandschap’, en in de aanduiding van boeren, tuinders en vissers als ‘onlosmakelijk onderdeel […] van onze Nederlandse cultuur’. In de budgettaire bijlage worden kunst en cultuur wel genoemd. Hierin wordt een verhoging vanaf 2026 van het btw-tarief van 9 naar 21% voor culturele goederen en diensten aangekondigd. Ondanks alle acties om dit tegen te houden reageert de coalitie daar niet op. 

 En dit terwijl er nogal wat op de nationale cultuurbeleidsagenda staat. Zo adviseert de Raad voor Cultuur begin juli over de toekenning van rijkssubsidies aan culturele instellingen in het kader van de regeling Culturele basisinfrastructuur. Dit advies behandelt de Tweede Kamer normaal nog voor het zomerreces. Daarna publiceert de bewindspersoon van OCW op Prinsjesdag de Cultuurnota 2025-2028, zodat instellingen en publiek weten waar ze voor de komende jaren aan toe zijn.  

Maar ook de toekomst van dit bestel staat op de agenda. In Toegang tot cultuur adviseert de Raad het cultuurbestel vanaf 2029 toegankelijker in te richten. Een rijk cultureel leven is van grote waarde voor iedereen in Nederland. Cultuur geeft immers kleur aan het leven van mensen en productie, beoefening en beleving van cultuur dragen bij aan de brede welvaart in Nederland, aldus de raad. Dit raadsadvies stond op de agenda van 20 juni van de vaste Kamercommissie OCW, maar die vergadering is ’tot nader order’ uitgesteld.  

Ik vraag me af wat de reden daarvan is. En debatteert de Kamercommissie OCW nog wel voor haar zomerreces over de toekenning van de subsidies 2025-2028? In het vergaderrooster van de Tweede Kamer zie ik geen enkele commissievergadering over cultuurbeleid.  

 Dat baart zorgen over de toekomst van de kunst- en cultuurpraktijk in Nederland. Bereidt de regering nog andere bezuinigingen voor, naast de verhoging van het btw-tarief? En wat is straks het lokale effect op kunst en cultuur als er vanaf 2026 € 2,5 miljard minder van het Rijk naar de gemeenten gaat?  

 De waardering van kunst en cultuur vraagt om een samenspel van de overheden: rijk, provincies en gemeenten. Die subsidiëren uitgaande van adviesnota’s en het debat in Kamers, staten en raden de culturele instellingen en hun voortbestaan. Wordt het nu opnieuw Holland op zijn smalst? 

Het staat er, echt!

Over de deskundigheid van groepsleerkrachten

Een week of twee geleden maakte het ministerie van OCW de periodieke rapportage over de resultaten van 10 jaar landelijk cultuureducatiebeleid openbaar. Zo’n rapportage is een veel gebruikt instrument van de rijksoverheid om inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van bepaalde beleidsprogramma’s. In dit geval de aanpak van cultuureducatiebeleid in het basis- en voortgezet onderwijs van 2013 tot 2022. De onderzoekers maakten voor deze rapportage onder meer gebruik van monitoronderzoeken die in die periode verschenen.

De rapportage sluit af met een aantal aanbevelingen. Een ervan is om cultuuronderwijs in het funderend onderwijs structureel te bekostigen. Dit strookt met de pas verschenen brief van minister Paul waarin ze zegt dat structurele taken een structurele bekostiging vereisen. Dat wil zeggen dat ze in de lumpsum een bedrag op wil nemen dat enkel aan cultuuronderwijs besteed mag worden.

De rapportage schetst bovendien een overkoepelend beeld van de deskundigheid in een of meer kunstvakken van groepsleerkrachten, op basis van vier monitoronderzoeken naar cultuureducatie in het po (van 2013/2014 tot 2018/2019). Schoolleiders vinden groepsleerkrachten in redelijke of grote mate deskundig voor tekenen en handvaardigheid. Ook voor muziek en literatuur beoordeelt meer dan de helft van de scholen zijn groepsleerkrachten als bekwaam. Groepsleerkrachten zijn volgens schoolleiders minder vakinhoudelijk deskundig als het gaat om dans, mediakunst en film.
Dankzij de regeling Impuls muziekonderwijs (2015-2020) hebben deelnemende scholen meer aandacht voor muziek. Scholen kochten vaker muziekmethodes, die een doorlopende leerlijn moeten waarborgen. Volgens de rapportage is de deskundigheid en het zelfvertrouwen van groepsleerkrachten in muziek dan ook gegroeid.

Laten we ook eens kijken naar de meeste recente monitor cultuureducatie primair onderwijs over het schooljaar 2022-2023. Volgens deze monitor hebben groepsleerkrachten gemiddeld ‘een redelijke mate’ van deskundigheid in tekenen en handvaardigheid. De deskundigheid in muziek, spel/drama, beweging/dans en erfgoed ligt gemiddeld tussen ‘enige’ en ‘een redelijke mate’ van deskundigheid in. Voor alle vakken lijkt de mate van deskundigheid onder groepsleerkrachten sinds de laatste meting in 2018 iets te zijn toegenomen. Deze groei is bij alle kunstvakken significant, behalve bij muziek. En als het over leerlijnen gaat is de intensiteit van het gebruik van muziekmethodes afgenomen, terwijl die voor tekenen en handvaardigheid licht zijn gestegen.

Deze ontwikkelingen stemmen me maar een klein beetje vrolijk. Als dit immers de uitkomst zou zijn van de mate van deskundigheid van groepsleerkrachten in taal en rekenen zou Nederland helemaal op zijn kop staan!

De vaart zit erin: van kerndoelen naar examenprogramma

Een jaar geleden publiceerde SLO het advies over de structuur van de kunstvakken in de bovenbouw vo. Straks kunnen leerlingen in vmbo, havo en vwo uit vijf kunstvakken kiezen: beeldend, dans, theater, muziek en film. Elk vak kent dan de vakpraktijk en een theoriedeel, dat bestaat uit vaktheorie, het multi- en interdisciplinaire ‘kunsten in context’ en kunstanalyse.
Minister Wiersma schreef de Kamer toen snel verder te willen met de bijstelling van de kerndoelen en daarna met de vormgeving en inhoud van de examenvakken.

Met de kerndoelen gaat het goed. Het kerndoelenteam is een klein half jaar aan de slag. Het eerste product is een karakteristiek van het leergebied kunst en cultuur en een raamwerk met rubrieken waarin de kerndoelen kunnen worden ondergebracht. De kerndoelen worden naar verwachting komende herfst opgeleverd.

Tot mijn verbazing gaf het ministerie recent SLO al de opdracht te gaan werken aan de bijstelling van de examenprogramma’s kunst en cultuur. Weliswaar gaat het eerst om ledenwerving voor de vakvernieuwingscommissie, maar het is de bedoeling dat die in september start met de vormgeving van de examenprogramma’s. Is het kerndoelenteam dan al wel klaar met de volledige set kerndoelen voor kunst en cultuur in po, onderbouw vo en het (voortgezet) speciaal onderwijs? Die heeft de vernieuwingscommissie kunst en cultuur immers nodig om vanuit een doorlopende leerlijn aan de inhoud van de vijf examenprogramma’s te werken.

En wat als het kerndoelenteam voorstelt om geen kerndoelen per kunstvak te formuleren, maar in te zetten op samenhang van kunstvakken? Dat staat immers in de Startnotitie kunst en cultuur voor de actualisatie van de kerndoelen. SLO schrijft daarin dat het voor het toekomstig curriculum van belang is ‘overlap te voorkomen en de samenhang te bevorderen’. Aansluitend merkt SLO op dat niet de ‘expressie-activiteiten’ alle aandacht moeten krijgen, maar ‘juist de overeenkomsten tussen de verschillende kunstvakken’; daarmee wordt ‘het verband tussen primair onderwijs en voortgezet onderwijs sterker en de samenhang tussen de kunstvakken duidelijker’.

Een voorstel om in te zetten op samenhangende kunstvakken zou overigens tegenstrijdig zijn aan het eerdere advies over de structuur van de kunstexamenvakken. Dat gaat ervan uit dat de vakpraktijk en de vaktheorie voornamelijk monodisciplinair zijn. En als je monodisciplinaire examenvakken hebt, dan moet je daar in po en onderbouw vo in een doorlopende leerlijn op voorbereiden.

Kunstonderwijs in nood

Het water staat het kunstonderwijs aan de lippen. Om dat te trotseren heeft het meer nodig dan een dijkverhoging van drie meter aan het eind van de eeuw. Zowel in het onderwijs als daarbuiten is de nood aan de man. In maart ging het Drentse kunstencentrum Scala failliet, veertienhonderd kinderen krijgen geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer. In Friesland, Groningen en Zeeland is het ook lastig om buiten de school lessen te volgen. Dat kan vooral in grote steden en de Randstad. Al met al daalt het aantal kunstlessen fors. In 1983 volgde 26% van alle kinderen van 6 tot 12 jaar zulke lessen, nu nog 15% volgens LKCA.

Demissionair staatssecretaris Uslu vindt dit ‘zorgelijk’ en het heeft ‘haar aandacht’, zo schrijft ze als reactie op Kamervragen van de ChristenUnie over het faillissement van Scala. Zij stelt voorts dat ‘alle kinderen zich cultureel moeten kunnen ontwikkelen, binnen en buiten de school.’ Met de teruglopende cijfers over de lessen en cursussen buitenschools, wens je dat alle kinderen op school goed kunstonderwijs krijgen.
Dat onderwijs en de kwaliteit van de leerkracht staan in monitorstudies en peilingsonderzoeken echter al jaren ter discussie. Ondanks alle inspanningen van de leerkracht mag je echt niet in alle gevallen goed kunstonderwijs verwachten. Waar oudere leerkrachten nog examen moesten doen in praktijk en didactiek van een of zelfs twee kunstvakken, is dat al lang niet meer zo. Pabo-studenten doen bijna nooit meer examen in een kunstvak, omdat ze, naast rekenen en taal, slechts in één ander leergebied of een deel ervan examen hoeven af te leggen.

De mate van deskundigheid van de startende leerkracht is dan ook recht evenredig met de kwaliteit van het kunstonderwijs tijdens zijn schoolcarrière. En die is nogal verschillend. Dat begint al op de basisschool en in het voortgezet onderwijs kunnen leerlingen maar in één kunstvak examen doen. Een kwart van de havo- en vwo-leerlingen doet dat. Voor de meesten is de schoolmusical in groep 8 de laatste keer dat ze bijvoorbeeld aan dans of drama deden.

Dan hoop je dat de pabo’s dit zo aanvullen dat de afstuderende zich voldoende competent weet en voelt voor het kunstonderwijs in de basisschool. Mijn onderzoek laat zien dat opleidingsdocenten dit wel willen, maar dat tijd, ruimte en faciliteiten sterk afhankelijk zijn van het belang dat pabo-bestuur en -management aan kunstonderwijs hechten.

Binnenschools en buitenschools komen leerlingen vaak te kort. Kunstonderwijs is in een vicieuze cirkel terecht gekomen, zo wordt het nooit wat! De nood is aan de man. . . .

Laat minister Paul Wiersma’s beleid uitvoeren

De benoeming half juli van Mariëlle Paul tot minister voor primair en voortgezet onderwijs verraste me volkomen. Als woordvoerder primair en voortgezet onderwijs namens de VVD is ze me niet opgevallen als iemand die veel kennis van zaken over dat onderwerp heeft. Een ministerschap voor communicatie – als dat al bestond – had ik wel begrepen, gezien haar vele functies op dat vlak vóór haar Kamerlidmaatschap; maar minister van onderwijs, tja, dat is een ander verhaal. Ook in haar nevenfuncties en partijpolitieke werk zie ik nergens een connectie met het onderwijs.

Voordat ze het ministerschap op zich nam, maakte ze in commissievergaderingen voor primair en voortgezet onderwijs gewag van de ernstige capaciteitsproblemen van nieuwkomersonderwijs. Bovendien wil ze, als het over kansengelijkheid gaat, aandacht voor hoogbegaafdenonderwijs én voor de duur van de brugklasperiode, omdat er kinderen zijn die ‘juist minder uit zichzelf halen doordat ze [in een brede brugklas] niet voldoende uitgedaagd worden’ (Tweede Kamer, 7 juni 2023). Paul pleit er in de Tweede Kamer voor ‘dat elk kind goed en passend onderwijs moet krijgen’, iets waar de meeste partijen het als vanzelfsprekend met haar over eens zijn (Tweede Kamer, 31 mei 2023).

Ik ben dus nieuwsgierig naar haar onderwijsbeleid, al weet ik ook wel dat de koers van het ministerie niet zo snel verlegd kan worden. Zal Paul dat toch proberen, of zit ze de demissionaire kabinetsrit uit en past ze vooral op de winkel? Dat zou jammer zijn omdat minister Wiersma nogal wat plannen had die de onderwijsraden en de onderwijsinspectie behoorlijk zenuwachtig maakten. Wiersma was druk met acties voor kansengelijkheid, basisvaardigheden en met een lerarenstrategie. Hij wilde ingrijpen in de autonomie en de bekostiging van het primair en voortgezet onderwijs en vanuit het maatschappelijk belang zelf een grotere verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit nemen. Zo wilde hij ook grip krijgen op dat ‘wat we van leraren en hun opleiding verwachten’ (Wiersma, 2023).

Hoe zal het gaan met Paul en het beleid voor cultuuronderwijs? In alle commissiedebatten waar de nieuwe minister als Kamerlid aan deelnam, sprak zij daar geen enkele keer over. Ook niet toen het ging over de rijke schooldag of de evaluatie van het NPO. Andere Kamerleden zoals Kiki Hagen (D66) waren daar juist erg enthousiast over. ‘Het is geweldig nieuws dat de eerste 130 coalities en honderden leerlingen aan de slag zijn gegaan met de rijke schooldag om […] alle kinderen te laten kennismaken met kunst, cultuur of sport’ (Tweede Kamer, 7 juni 2023).

Je zou hopen dat het ministerie Wiersma’s beleid verder uitwerkt en minister Paul er op toeziet dat dit uitgevoerd wordt.

Méér Cultuuronderwijs in de Klas

Eindelijk is het dan zover, het bereik van Méer Muziek in de Klas wordt verbreed naar alle kunstdisciplines. Minister Bussemaker beloofde het al tien jaar geleden: eerst aandacht voor muziek en daarna voor het gehele cultuuronderwijs. Met het beleidsprogramma Méér kunst en cultuur in School en Omgeving zet minister Wiersma nu in op een breed kunst- en cultuuraanbod in de naschoolse omgeving. Dit sluit aan op zijn driejarig programma School en Omgeving, waarmee hij alle kinderen en jongeren uit alle lagen van de samenleving dezelfde kansen wil bieden.

Ik ben blij met deze uitbreiding, omdat die extra aandacht voor alle kunstvakken geldt. De redenering van Bussemaker om enkel aandacht aan muziek in het primair onderwijs te geven klonk destijds nogal zwak. Ze baseerde zich op de Monitor cultuuronderwijs 2013-2014 en schreef: ‘maar slechts 11% van de scholen vindt hun leraren voldoende deskundig op het vlak van muziek’. Uit dat onderzoek blijkt echter dat scholen de deskundigheid van hun leraren voor spel/drama ook slecht waardeerden (13% voldoende) en voor beweging/dans zelfs slechter (8% voldoende). Die trend zien we in latere monitors terug.
Dat Bussemaker voor muziek koos heeft mogelijk meer te maken met andere motieven, zoals de betrokkenheid van koningin Máxima en de passie (en het beloofde geld) van Joop van den Ende.

Naast de subsidieregeling Impuls muziekonderwijs PO 2015-2020 voor basisscholen om de kwaliteit van hun muzieklessen te verbeteren, is in 2015 de stichting Méér Muziek in de Klas opgericht. Dit om heel Nederland te laten zien ‘hoe belangrijk muziek is voor de ontwikkeling van kinderen’. Twee andere doelen zijn gelijk aan die van de subsidieregeling: het muziekonderwijs ‘naar een hoger plan te tillen’ en lokale en regionale samenwerkingsverbanden tot stand brengen.

Méér Muziek in de Klas is een prima organisatie om flink veel aandacht aan cultuuronderwijs in de breedte te geven. Mijn vraag is echter of ze naast hun publicitaire kracht voldoende kwaliteiten in huis hebben om ál het kunstonderwijs naar een hoger plan te tillen. Spektakel zorgt voor aandacht, maar positioneert kunstonderwijs ‘ook als iets unieks en bijzonders, in plaats van als ‘normaal’ onderdeel van het curriculum’. Dan zou ik eerder inzetten op deskundigheidsbevordering van de leerkracht, ook een van de actielijnen van de stichting.

Waar blijft het eindadvies?

Vorig jaar september lanceerde de werkgroep vakkenstructuur kunstvakken haar conceptadvies over de toekomst van de kunstvakken in de bovenbouw van vmbo, havo en vwo tijdens een webinar met zo’n 170 digitaal geïnteresseerden. Aan het eind van dit webinar vertelde de voorzitter van de werkgroep dat die nog een of twee vergaderingen nodig had om het advies af te ronden. ‘Volgende week komen we een heel eind met het aftikken van alle losse punten, dan wordt de notitie afgeschreven en gaat die nog een keer rond’. Als het aan hem ligt is het advies binnen enkele weken klaar. Nadat het ministerie van OCW zich erover heeft uitgesproken, wordt het openbaar. Het is daarna aan de vakvernieuwingscommissie om de inhoud van de kunstvakken vorm te geven.

Het eindadvies van de werkgroep is van groot belang voor alle kunstvakdocenten die in het basis- of voortgezet onderwijs les geven. Daarom trok ik al snel na het webinar bij SLO aan de bel voor een artikel erover in Kunstzone. Tot mijn verbazing zei SLO niet ’te kunnen communiceren over (delen) van de inhoud van het ‘definitief-concept advies” voordat OCW dat gefiatteerd heeft. Een werkgroep van onafhankelijke deskundigen heeft het advies geschreven, maar het blijkt toch een SLO-rapport. Het ministerie gaf SLO namelijk de werkopdracht hiervoor.

Na het webinar zijn we nu meer dan een half jaar verder. Destijds kregen we enig inzicht in het conceptadvies, maar het eindadvies kan er heel anders uitzien. Waar blijft dat? Waarom moet het zo lang duren? Het wordt hoog tijd dat het openbaar wordt.

En als het eindadvies er ligt, wat gebeurt er dan? In zijn Kamerbrief van 23 februari schreef minister Wiersma snel verder te willen met de vakvernieuwingscommissies. Hoe ziet dat er dan uit? Vijf aparte vakcommissies voor de actualisatie van de vijf kunstvakken? Of één commissie voor de gemeenschappelijke uitgangspunten met vijf kernteams voor de vakinhoudelijke kanten, zoals bij de natuurwetenschappelijke vakken? Ik neem aan dat de vakverenigingen daar ook een rol in spelen. Dat deden ze immers al bij curriculum.nu en daarna bij de samenstelling van de werkgroep vakkenstructuur. Bovendien traden ze op als responsgroep om feedback te geven op de voorstellen; naar aanleiding van bijeenkomsten, maar ook met een enquête onder leerkrachten, vakdocenten en schoolleiders.

Al met al wil ik het eindadvies onderhand wel eens lezen. Het hele bijstellingstraject duurt al jaren. Ik ben nieuwsgierig wat we er binnenkort van gaan merken.

Geen historisch museum, maar historisch besef

Het is eind november 2003. In de Tweede Kamer luisteren we naar het commissiedebat over Meer dan de som, de beleidsbrief cultuur van staatssecretaris Van der Laan. Jan Rijpstra (VVD) is aan het woord. Hij vraagt zich af ‘waar wij in Nederland onze geschiedenis vertellen?’ We vragen mensen in te burgeren, terwijl ze niets van de geschiedenis van ons land weten, betoogt hij in navolging van Paul Scheffer. Rijpstra’s vervolgvraag is ‘of er in Nederland geen nationaal geschiedenismuseum moet komen’.  

Het lijkt een terloopse opmerking, het debat gaat over andere onderwerpen verder. Van der Laan gaat niet op Rijpstra’s vraag in. Die houdt hardnekkig vast; zijn vraag komt een jaar later terug bij de Cultuurnota 2005-2008. Het gaat hem nu om het grote belang van ‘onze nationale identiteit’. ‘Kinderen moeten leren wat onze geschiedenis is en moeten die ook kunnen zien.’ Een nationaal historisch museum vindt hij hard nodig.  

Ook nu krijgt hij geen antwoord. Dat geeft de staatssecretaris pas tijdens het Kamerdebat over de OCW-begroting-2005. Ze houdt wat af met haar voorstel ‘een nationaal historisch museum, eventueel virtueel, in een museale strategie vorm te geven.’ Mei 2006 zetten fractievoorzitters Marijnissen (SP) en Verhagen (CDA) er druk op in een brief aan Trouw. Onze gemeenschappelijke identiteit is door toenemende individualisering en door mensen met een andere culturele achtergrond verloren geraakt. Een nationaal museum bevordert actief burgerschap. Die brief snijdt hout! Minister Plasterk kiest in 2007 voor vestiging in Arnhem en de stichting Nationaal Historisch Museum kan aan het werk. Een periode van bestuurlijk geharrewar over plek en inhoud volgt, tot staatssecretaris Zijlstra – bezuinigingen – de nieuwbouw ervan schrapt. De stichting stopt haar activiteiten op 31 december 2011. 

Ruim tien jaar nadien zegt het kabinet Rutte-IV meer aandacht te willen geven aan onze gezamenlijke geschiedenis. Verrassend genoeg: het wil een Nationaal Historisch Museum. Dit terwijl het merendeel van het Nederlands erfgoed al in musea is ondergebracht. Opnieuw maakten de fractieleiders van CDA en SP er politiek werk van. Omdat er ‘behoefte is aan meer verbinding, meer samenleving en minder polarisatie’ en omdat ‘het ontdekken, ervaren en leren van onze gezamenlijke geschiedenis bijdraagt aan een samenleving met meer begrip en onderlinge samenhang’.  

Over de voortgang schreef staatssecretaris Uslu onlangs een Kamerbrief. Uit haar verkennende gesprekken blijkt dat jongeren geschiedenis niet zozeer in instituties als musea zoeken, maar die vinden in familiegeschiedenissen of hun leefomgeving. De beleving van historische verhalen staat voor hen centraal, en dat kan op veel manieren.  

Mijn advies is om daar dan voor te kiezen en te zorgen voor ‘digitale toegang tot alle denkbare historische bronnen’. Niet zozeer om het nationaal bewustzijn of de nationale identiteit te voeden – die bestaat immers niet – maar om historisch besef te ontwikkelen. 

Staatssecretaris Uslu zegt nog vele gesprekken te zullen voeren. In de zomer van 2023 informeert ze de Kamer weer. Ik wacht in spanning af!

Eind aan ‘oude’ én ‘nieuwe’ kunstexamens

Wat vind je daarvan?

Het lijkt erop dat er een eind komt aan de verschillende soorten eindexamens in de kunstvakken. Dat mag ook wel, geen enkel ander vak verkeert al zo lang in zo’n merkwaardige situatie.
Als leerlingen voor een kunstexamenvak kiezen hangt het van de school waarop ze zitten af welk vak dat wordt. Een met vooral aandacht voor het kunstvak zelf, zoals bij de ‘oude stijl’-vakken tehatex en muziek of een met meer algemene kunsttheorie, wat de ‘nieuwe stijl’-kunstvakken kenmerkt.
Je begrijp wat dit voor de docentenopleidingen beeldend en muziek betekent, die moeten nu immers voor beide soorten examenvakken opleiden.

Met de komst van de nieuwe tweede fase voortgezet onderwijs zouden de kunstvakken ‘oude stijl’ (tehatex en muziek) in havo en vwo verdwijnen. Toch mochten scholen bij de invoering ervan in schooljaar 1998-1999 ook ‘oude stijl’ examenvakken blijven aanbieden. De besluiteloosheid van staatssecretaris Karin Adelmund was daar debet aan. Zij vond de ‘nieuwe stijl’-kunstvakken nog niet voldoende uitontwikkeld, terwijl er nota bene een examenprogramma en voorbeeldexamens waren, waarover elke kunstvakdocent kon beschikken. Een verplichte invoeringsdatum voor de ‘nieuwe stijl’-vakken is er nooit gekomen, zodat veel scholen het tot op heden bij het oude laten.

Het recent gepresenteerde advies van de SLO-werkgroep voor de nieuwe vakkenstructuur heft de tweedeling tussen oud en nieuw op. Leerlingen kiezen uit vijf kunstvakken: beeldend, dans, theater, muziek en film. De structuur van elk kunstvak wordt hetzelfde. Die bestaat uit een praktijk- en theoriecomponent, waarvan het praktijkdeel geheel vakspecifiek is. De theorie is deels vakspecifiek, maar bestaat ook uit kunstanalyse en het interdisciplinaire ‘kunsten in context’. Het huidige vak kunst (algemeen) wordt daar voor een deel in geïntegreerd. Elke kunstdiscipline kent een schoolexamen en een centraal examen. Wat de inhoud daarvan wordt, ligt aan de nog op te richten vernieuwingscommissie.
Jammer genoeg zal het nog wel even duren voordat deze veranderingen op school merkbaar zijn. Voor mij kan dit niet snel genoeg ingevoerd worden!

Ik ben benieuwd wat je van het advies van de SLO-werkgroep vindt. Stuur jouw reactie naar hoofdredactie@kunstzone.nl, Kunstzone wil er graag uitvoeriger aandacht aan besteden.

Mocht je er eerst meer van willen weten, kijk dan op de SLO-website naar de webinar, en op de VLS– en VONKC-websites.

Het heet nu rijke schooldag

Volgens het coalitieakkoord moet elk kind dezelfde kansen krijgen om zijn talenten en vaardigheden zo goed mogelijk te ontwikkelen en ontplooien. Dat mag niet afhankelijk zijn van het gezin waarin het geboren is. Begin juli liet OCW-minister Wiersma de Tweede Kamer weten hoe hij invulling wil geven aan de in dit akkoord opgenomen ‘rijke schooldag’, waarin scholen zelf mogen bepalen wat zij nodig achten om de kansengelijkheid te vergroten.

De eerste stap wordt het Programma School & Omgeving, dat extra activiteiten naast of in het verlengde van het curriculum op of rondom de school stimuleert. Dit jaar is er 34 miljoen voor 130 gebieden beschikbaar. In die gebieden werken scholen, gemeenten en lokale partijen, zoals kunst- en cultuurinstellingen, samen in coalities. Verspreid over het gehele land zijn 45 voorlopers geselecteerd op basis van de inhoud van hun programma en achterstandsproblematiek. Zij krijgen drie jaar de tijd om een duurzaam en structureel programma te ontwikkelen, dat later als voorbeeld kan dienen. Meer dan de helft van de voorlopers biedt culturele activiteiten aan zoals muziek, techniek en kunst, theater en dans.

Zo’n uitbreiding van de schooldag met naschools aanbod of dagarrangementen van acht tot acht kennen we eigenlijk al lang. Vanaf het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw werkten het LOKV en daarna Cultuurnetwerk Nederland hier al aan. In de verlengde schooldag deden leerlingen ervaringen op die ze van huis uit meestal niet meekregen. Het doel van deze aanpak was om kinderen en jongeren in kansarme buurten meer ‘kennis van de wereld’ bij te brengen, zoals de oriëntatie op buurt en vrije tijd, op buurt en arbeid, op kunst en cultuur en op sport en bewegen.

Het lijkt erop dat Wiersma hiernaar gekeken heeft. De voorlopers hebben namelijk de opdracht de kansenongelijkheid ‘integraal aan te pakken en school, thuis en omgeving met elkaar te verbinden’. Hoe ze dat doen en met wie ze samenwerken is aan hen. Dat cultuuronderwijs bij kan dragen aan kansengelijkheid is evident. Leerlingen ontwikkelen daarbinnen immers specifieke kennis, inzicht en vaardigheden, die ook effect kunnen hebben op andere leergebieden, zoals taal en rekenen. En op de sociaal-emotionele ontwikkeling, de morele ontwikkeling en creatief denken en handelen.

Waar het vroeger een beperkt aantal scholen betrof wil Wiersma nu naar een eerlijk stelsel waarin alle leerlingen de tijd en ruimte krijgen om zich optimaal te ontwikkelen. Wel jammer dat dit nu pas gebeurt!

Hoop op samenhang bij curriculumaanpassingen

Na Platform Onderwijs2032 is ook Curriculum.nu echt voltooid verleden tijd concludeert minister Wiersma in zijn tweede aprilbrief aan de Kamer. In die brief gaat het enkel nog om bijstelling van kerndoelen met ‘focus op basisvaardigheden’.

Eind 2014 startte VVD-staatssecretaris Dekker Platform Onderwijs2032 met de vraag welke kennis en vaardigheden kinderen nodig hebben als voorbereiding op vervolgonderwijs en arbeidsmarkt. Dekker wilde ook weten hoe ze kunnen leren te ‘participeren in een pluriforme, democratische samenleving’ én hoe onderwijs bij kan dragen aan persoonsvorming en talentontwikkeling. Sinds 2006 had het ministerie van OCW immers niets meer aan het onderhoud van het curriculum gedaan. Het eindadvies van het platform viel slecht bij leraren en Tweede Kamer. De Kamer vroeg leraren de hoofdrol te geven bij de verdere curriculumontwikkeling.

Het vervolg was Curriculum.nu. Geen stelselherziening meer, maar een programmaverandering. Gedwongen door de Kamer gaf Dekker in 2016 het voortouw aan leraren, schoolleiders, ouders, leerlingen en andere onderwijsactoren. Vele vakexperts gingen aan de slag met de inhoudelijke vormgeving van het onderwijsprogramma. Voor het leergebied kunst & cultuur is daar iets moois uit voortgekomen. De ‘grote opdrachten’ en ‘bouwstenen’ vragen om selectie – het is teveel – maar kunnen per direct in concrete kerndoelen uitgewerkt worden.

Nee, dus. Wiersma kiest na een onverbiddelijk Kamerdebat voor een drietrapsraket: eerst kerndoelen voor lezen, schrijven en rekenen. Daarna voor burgerschap en digitale geletterdheid en pas veel later voor andere leergebieden. Het is de politieke dwang van behoudende D66- en SP-woordvoerders die eerst Onderwijs2032 afschoten en vervolgens Curriculum.nu voltooiden. De hoofdrol van het onderwijs ten spijt, wijzen zij andermaal op het ontbrekende lerarendraagvlak, nu gevoed door lerarentekorten, de nasleep van de pandemie, achterstanden in taal en rekenen én de nijpende werkdruk.

Er gloeit toch wat hoop! Voor het Jeugdjournaal vertelde Wiersma gister, dat naast het taal- en rekenonderwijs, ook de rest van het curriculum binnen twee jaar aan de beurt is. Zijn Kamerbrief van vandaag gaat daar uitgebreider op in. Eerst de basisvaardigheden en direct daarna de andere leergebieden, vanwege hun onlosmakelijke verbinding met elkaar.

De onmiskenbare samenhang met bijvoorbeeld taal, burgerschap en digitale geletterdheid is dan ook de reden om snel met kunst & cultuur verder te gaan. En natuurlijk de inhoudelijke aansluiting met het examenprogramma. Alleen dan worden hiaten, overlap en vooral inconsistenties in het onderwijsprogramma voorkomen.

Meer regie voor structureel cultuuronderwijs!

Uit recent onderzoek blijkt opnieuw dat scholen kunst en cultuur als een extraatje zien. Vakken als taal en rekenen, daar gaat het om in het Nederlandse onderwijs. Als je daarmee uit de voeten kunt, kom je er wel, denken veel scholen blijkbaar. Voor deze vakken zijn referentieniveaus ontwikkeld die voorschrijven wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Er horen leerlijnen per leerjaar bij en er wordt gelet op de samenhang over leerjaren en schoolsoorten heen. Ze worden getoetst en helpen volgens het ministerie van OCW basis- en middelbare scholen om hun onderwijs te verbeteren.

Ik zou willen dat die verplichte referentieniveaus er ook voor de kunstvakken waren. Als ik dat tegen schoolbestuurders zeg, kijken de meesten me meewarig aan. Dat gaat in tegen de vrijheid van onderwijs. Scholen hoeven enkel rekening te houden met de kerndoelen, en dat zijn slechts streefdoelen. Met mij pleiten meer mensen voor een nationaal gegarandeerd curriculum, dat vaststelt wat kinderen aan het eind van elke groep moeten weten. En dat ook landelijk willen toetsen.

Het onderzoek van DEN roept OCW op ‘cultuureducatie een structurele, heldere plek’ in het onderwijs te geven. Die is er nu niet! Een lerarenopleider bevestigde dat laatst weer: ‘Hoe raar is het toch. Als je een week geen rekenen geeft, dan staat de directeur aan het eind van de week in je klas. Als je de lessen beeldende vorming twee maanden overslaat, dan kraait daar geen haan naar.’

Voor die duidelijke plek is een beter onderwijs- én cultuurbeleid nodig, zo stelt het DEN-onderzoek. OCW doet weliswaar flink zijn best met extra geld via het landelijke programma Cultuureducatie met Kwaliteit. Maar na al die jaren doet daar niet meer dan de helft van de basisscholen aan mee. Er is sturing en draagvlak nodig voor meer dan alleen taal en rekenen. Fondsen moeten meer eisen stellen aan hun subsidie, scholen moeten de regie nemen, intermediairs moeten scholen helpen bij visieontwikkeling, basisschoolleraren moeten deskundiger worden, pabo’s moeten meer lestijd aan de kunstvakken besteden en culturele instellingen moeten hun digitaal en fysiek aanbod beter aan laten sluiten op de vraag van de scholen.

Of het dan lukt hangt sterk samen met de durf van de ministers van en voor onderwijs én van de staatssecretaris voor cultuur. Met drie man sterk moet dat toch kunnen!

Definitief einde verwarrende examenstructuur kunstvakken

De kogel is door de kerk. Naast nieuwe kerndoelen wil het ministerie van OCW een advies over de vakkenstructuur voor de kunstvakken in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (OCW, 2021). Het gaat om een nieuwe vo-structuur die de samenhang tussen de kunstvakken én tussen deze vakken in vmbo, havo en vwo moet waarborgen. De structuur is van belang voor de later in te stellen vakvernieuwingscommissie, die zich bezig gaat houden met de examenprogramma’s van de kunstvakken.

De huidige structuur blinkt niet uit in helderheid. Als havo- en vwo-scholen dat willen kunnen ze acht verschillende kunstexamens aanbieden. Ze kiezen dan uit ‘oude stijl examenvakken’ muziek, tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen en de ‘nieuwe stijl examens’ kunst (beeldende vormgeving), kunst (muziek), kunst (drama) en kunst (dans). Die veelheid is een ‘weeffoutje’ dat er bij de invoering van de tweede fase vo insloop en al meer dan twintig jaar standhoudt.

In 1997 introduceerde de Wet profielen voortgezet onderwijs CKV2,3 in de bovenbouw havo en vwo als kunstvak ‘nieuwe stijl’. Examens ‘oude stijl’ zouden met de komst van de ‘nieuwe stijl kunstvakken’ verdwijnen. Staatssecretaris Adelmund handhaafde echter in 1999 de oude stijl examens omdat ze CKV2,3 nog niet voldoende ‘volwassen’ vond. Terwijl er toen al een CKV2,3-examenprogramma was en voorbeeldexamens waarover iedereen kon beschikken. Omdat Adelmund geen verplichte invoeringsdatum voor CKV2,3 wilde vaststellen, bleef het bij veel scholen zelfs tot op heden bij het oude. Vandaar dat er zoveel kunstexamenvakken naast elkaar bestaan (Hagenaars, 2020).

De vakverenigingen zijn nu aan zet. VLS, VONKC en VNK-e richten in samenspraak met SLO de werkgroep voor de nieuwe vakkenstructuur in. Deze werkgroep brengt in juni 2022 advies uit aan OCW over kernvragen als: ‘Kan er een nieuwe vakkenstructuur komen die recht doet aan de diversiteit van de kunstvakken en die de inhoudelijke verdieping van de verschillende disciplines waarborgt? Of een vakkenstructuur die de samenhang tussen de kunstvakken benadrukt met behoud van het eigene?’ Kortom, gaat het om een structuur van losstaande kunstvakken of van samenhang en verbinding?

Tegelijkertijd vraagt het ministerie van OCW de werkgroep bij de nieuwe vakkenstructuur ook de implicaties voor de bevoegdhedenstructuur te beschrijven. De werkgroep mag zelfs een nieuwe bevoegdhedenstructuur adviseren. Hopelijk maakt dat een eind aan de huidige verwarrende examenstructuur van de kunstvakken. En ook aan de ongegradeerde bevoegdheid van de huidige kunstvakdocent, met zijn bachelordiploma als alleskunner.