Een kleine retorica van de kunstbeschouwing
Auteur: Rob van Gerwen | Foto: Pouria Oskuie (fragment) via Unsplash
Een kleine retorica van de kunstbeschouwing
Auteur: Rob van Gerwen | Foto: Pouria Oskuie (fragment) via Unsplash
Het gaat bij een kunstwerk niet zozeer om zijn schoonheid of boodschap — maar om de interactie tussen de maker en de kunstbeschouwer via het werk.
Met een groep kunstliefhebbers bezoeken we Helena & El Pescador, van Marco Evaristti. Tien blenders, in iedere zwemt een goudvis. Ons gesprek zou zich als volgt kunnen ontwikkelen.
A: Oh, kijk, goudvissen. Mooi oranje. B: Bij ons in de viswinkel hebben ze honderden goudvissen, prachtig! C: Het gaat deze kunstenaar toch zeker niet alleen om dat oranje? D: Nee, het gaat om de vissenkommen: blenders! E: Ja, en vissenkommen zijn altijd al te klein voor die vissen. Deze zijn nog kleiner. [Er valt een korte stilte waarin we overwegen of we moeten protesteren. Maar nee.]
D. Hé, de stekkers zitten in het stopcontact. E. Ja, en de aan-uit knoppen zijn naar ons gericht. Wat wil de kunstenaar? F. Typisch hedendaagse kunst: het werk is niet af, wij moeten het afmaken. G. Maar dat gaan wij mooi niet doen, hè? [De groep is er snel over uit dat we geen vissen gaan pureren om een kunstwerk af te maken. We houden het voor gezien. We willen juist doorlopen wanneer iemand een groepje jongeren ziet aankomen.]
H. Wacht even, daar komt een groep kunstenaars-in-spe aan, ik ken ze van de kunstacademie. Die weten waar het in de hedendaagse kunst om draait en zij zullen dit werk wel willen afmaken. Wat nu? [De groep keert terug naar de tafel.] I. Trekken we de stekkers eruit? J. Nee, dat kan niet, dan vernielen we een kunstwerk. I. De vissen uit de blenders halen zeker ook niet? [Zo staan we te dubben, tot iemand achterin verzucht:] K. Wat zijn we toch watjes. Wij maken ons druk over tien vissen terwijl we er iedere dag honderdduizenden uit de oceanen halen en op het dek van onze schepen laten stikken.
Nu zijn we echt stil.
Helena schrijft onze beleving van begin tot eind voor. Wie zich daarvoor openstelt, ontdekt wat het werk ons wil laten denken en voelen: dat iedereen morele intuïties heeft, maar dat we ons daar niet altijd door laten leiden. Deze les doen we op in de waarneming. We voelen het probleem aan den lijve, het is geen redenering.
Overigens zullen de jonge kunstenaars waarschijnlijk wel begrijpen dat het Evaristti om onze morele worsteling gaat en dat op de knop drukken het werk evengoed vernietigt als de vissen meenemen of de stekker eruit trekken, omdat het die worsteling beëindigt.
Dit maakt een kunstpubliek mee bij een goed kunstwerk. Eerst zijn we geïmponeerd door het werk: een retorische situatie ontstaat, waarin het publiek door het werk van zijn onbegrip afgeholpen wil worden (A-G). Het publiek probeert op te stijgen naar het niveau van het werk, het ‘machtsverschil’ in balans te brengen. Daarbij wordt de psychologie van alle betrokkenen gemobiliseerd: Wat heeft de kunstenaar met ons voor? Hoe goed begrijpen we dit soort kunst? Waartoe zijn we wel en niet bereid? Op het eind begrijpt men de eigen psychologie beter, alsook de intenties van de kunstenaar (H-K) en komt men tot een esthetisch oordeel over het werk. Volgens mij, op basis van onze gedeelde, esthetisch afgebakende artistieke ervaring, is Helena een meesterwerk.
Zo gaat het met ieder kunstwerk, hoewel het niet altijd positief hoeft af te lopen. Ook hierin is kunst vergelijkbaar met alledaagse morele deliberatie, die evenmin altijd goed uitpakt. In de kunstpraktijk wordt het gedrag van gepaste kunstbeschouwers ingeperkt door hun artistieke houding.
Het gaat mij hier om de esthetische beschouwing als zodanig, die voedt onze morele deliberatie op.